Conclusie AG: Ouder VK recht aan het eind van overgangsperiode Brexit nog wel geldig
22-05-2025 Print this page
De Advocaat-Generaal stelt dat het EUIPO ten onrechte een oppositie van Nowhere tegen Ye’s merkaanvraag afwees, enkel omdat het VK bij de beslissing in 2021 geen EU-lid meer was. Omdat de aanvraag en oppositie in 2015 werd ingediend, toen het VK nog in de EU zat, moest het EUIPO toetsen of er toen een conflict bestond met het oudere Britse merk. De AG concludeert dat het Gerecht terecht oordeelde dat de situatie op het moment van aanvraag bepalend is en adviseert het Hof het hoger beroep van het EUIPO te verwerpen.
De zaak draait om een Uniemerkaanvraag van Ye (30 juni 2015), waartegen Nowhere oppositie instelde op basis van een niet-ingeschreven merk dat zij in het Verenigd Koninkrijk gebruikte. Hoewel de oppositie pas op 10 februari 2021 werd afgewezen door het EUIPO, was de aanvraag én oppositieprocedure gestart vóór de Brexit en het einde van de overgangsperiode (31 december 2020).
Het EUIPO wees de oppositie af met als reden dat Britse rechten na 31 december 2020 geen geldige basis meer konden vormen voor een oppositie tegen een Uniemerk. Het Gerecht en nu ook de Advocaat-Generaal verwerpen die redenering.
Volgens het Gerecht moest worden gekeken naar de situatie op het moment van indiening van de merkaanvraag (30 juni 2015), toen het VK nog deel uitmaakte van de EU. Het feit dat de beslissing pas in 2021 werd genomen, doet daar volgens het Gerecht niets aan af.
Het Gerecht stelde dat het conflict tussen het merk van Ye en het oudere merk van Nowhere zich potentieel voordeed in de periode van 30 juni 2015 tot en met 31 december 2020 — een periode waarin het VK nog onder het Unierecht viel. Omdat Uniemerken met terugwerkende kracht worden ingeschreven vanaf de datum van de aanvraag, moet het EUIPO ook rekening houden met conflicten die in deze periode bestonden. De AG sluit zich bij deze redenering aan en stelt dat het EUIPO niet enkel op basis van het feit dat de Britse rechten op de beslissingsdatum niet meer geldig waren, had mogen weigeren inhoudelijk naar de oppositie te kijken.
De AG wijst erop dat merkrechten vermogensrechten zijn die bescherming verdienen zolang ze bestaan. Nowhere kon dus tijdens de genoemde periode gerechtvaardigd bezwaar maken tegen de inschrijving van Ye’s merk. Het EUIPO had moeten beoordelen of er in de periode tot 31 december 2020 daadwerkelijk een conflict bestond, en kon niet volstaan met een puur formele afwijzing gebaseerd op het vervallen van de rechten op het moment van beslissing.
Verder benadrukt de AG dat het EUIPO de oppositie alleen had kunnen afwijzen als ook voor de periode vóór 1 januari 2021 géén conflict zou hebben bestaan. Zo’n beoordeling heeft het EUIPO echter nagelaten. Het feit dat na 1 januari 2021 het Britse recht geen werking meer had in de EU, sluit niet uit dat er voordien een geldige oppositiegrond bestond.
In hoger beroep betoogt het EUIPO dat het Gerecht artikel 8, lid 4, van de Uniemerkverordening onjuist heeft uitgelegd en het territorialiteitsbeginsel heeft geschonden. Volgens het EUIPO had het Gerecht alleen rekening mogen houden met de situatie op het moment van de beslissing in 2021. De AG verwerpt deze stelling en oordeelt dat het Gerecht terecht heeft vastgesteld dat het oppositierecht van Nowhere wél relevant was gedurende de periode dat het VK nog een lidstaat was. De AG benadrukt dat de oppositieprocedure haar grond vindt in rechten die golden op het moment van de aanvraag, en dat het ontbreken van een regeling in het terugtrekkingsakkoord met betrekking tot lopende oppositieprocedures betekent dat deze volgens de geldende Unieregels moesten worden afgehandeld.
Tot slot adviseert de AG het Hof van Justitie om het enige middel van het EUIPO ongegrond te verklaren, waarmee de vernietiging van de oorspronkelijke beslissing van het EUIPO door het Gerecht in stand zou blijven.