Conclusie AG: Overgedragen familienaammerk vervallenverklaren wanneer het gebruik indruk wekt dat ontwerper nog betrokken is bij creatie
28-03-2025 Print this page
Gronden voor vervallenverklaring van het merk – Misleidend gebruik – Merk dat overeenkomt met de familienaam van de ontwerper – Overdracht van het merk – Handelingen van de nieuwe merkhouder die ertoe strekken de consument te doen geloven dat de ontwerper nog steeds betrokken is bij het ontwerp van de waren waarop het merk betrekking heeft
Zaak C‑168/24 PMJC v Jean-Charles de Castelbajac
Uit de samenvatting minbuza.nl: De zaak gaat over het vervallen van het merkenrecht in de zin van artikel 12 van richtlijn 2008/95 en artikel 20 van richtlijn 2015/2436. De ontwerper [W][X] stelt dat PMJC bij het publiek de indruk wekt dat [W][X] nog steeds deelneemt aan het ontwerp van de waren, terwijl dit niet het geval is. Het is de verwijzende rechter niet duidelijk of op grond van misleiding de rechten van een houder van een merk kunnen komen te vervallen.
Prejudiciële vraag:
Moeten artikel 12, lid 2, onder b), van [Merkenrichtlijn] n en artikel 20, onder b), van [Merkenrichtlijn] aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een merk bestaande in de familienaam van een ontwerper vervallen wordt verklaard op grond dat dit merk na de overdracht ervan op zodanige wijze wordt gebruikt dat bij het publiek daadwerkelijk de indruk wordt gewekt dat deze ontwerper nog steeds deelneemt aan de creatie van de waren waarop dat merk is aangebracht, terwijl dat niet meer het geval is?
Conclusie AG:
Artikel 12, lid 2, onder b) en 20, onder b) [Merkenrichtlijn] aldus worden uitgelegd dat zij er zich niet tegen verzetten dat een merk dat bestaat uit de familienaam van een ontwerper, vervallen wordt verklaard op grond dat dit merk na de overdracht ervan op zodanige wijze wordt gebruikt dat bij het publiek daadwerkelijk de indruk wordt gewekt dat die ontwerper nog steeds deelneemt aan het ontwerp van de waren waarop dat merk is aangebracht, terwijl dat niet meer het geval is.
Om vast te stellen dat een dergelijk gebruik van een merk als misleidend in de zin van die bepalingen moet worden beschouwd, moet uit het overgelegde bewijsmateriaal blijken dat het betrokken merk zijn wezenlijke functie van herkomstaanduiding niet langer kan vervullen, met name omdat door het gedrag van de merkhouder bij het beoogde publiek daadwerkelijk de valse indruk wordt gewekt dat er een verband bestaat tussen de waren waarop het merk betrekking heeft, en de ontwerper, of wanneer het gebruik van het merk een voldoende ernstig risico van een dergelijke misleiding meebrengt en redelijkerwijs niet langer van het beoogde publiek kan worden verwacht dat het niet aanneemt dat de betreffende ontwerper betrokken is geweest bij het ontwerp van de specifieke waren waarop het merk betrekking heeft.