Conclusie P-G in Unilever/Ablynx: Beschikking hof waarin verzocht getuigenverhoor wordt afgewezen kan in stand blijven

12-02-2021 Print this page
Auteur:
Anouck Bakhuis
B916150

Procesrecht – Conclusie P-G Assink in Unilever v Ablynx. Vervolg op HR 2 februari 2018 (IEPT20180202). 


Tussen partijen is een procedure aanhangig geweest over de reikwijdte van een door de Vrije Universiteit Brussel (VUB) aan Unilever verleende octrooilicentie met een beperkte omvang voor de exploitatie van de Hamers-octrooien (antilichamen van kameelachtigen). Ablynx heeft ook een licentie op diezelfde octrooien, en wel op de gebieden waarop de licentie van Unilever niet ziet. De reikwijdte van de licentie van Unilever is van belang voor de omvang van de licentie van Ablynx.

 

Door het gerechtshof Den Haag is onder meer geoordeeld dat Unilever inbreuk maakt op het octrooi als zij bepaalde handelingen zou verrichten. Het cassatieberoep tegen dat oordeel is verworpen. Unilever is een herroeppingsprocedure gestart tegen het arrest van het hof. Zij heeft vervolgens een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor gedaan. Dat verzoek is afgewezen door het gerechtshof Den Haag. Met deze cassatieprocedure komt Unilever tegen dat oordeel op.

 

Unilever wil met het voorlopig getuigenverhoor en de gevorderde inzage ex 843a Rv nader bewijs verkrijgen voor de herroepingsprocedure. Aan die procedure legt Unilever ten grondslag dat Ablynx bedrog heeft gepleegd en documenten heeft achtergehouden waaruit blijkt dat Ablynx, VIB en VUB niet in 2007, zoals Ablynx stelt, maar al in 2005 op de hoogte waren van het rotavirusnetwerk van Unilever en dat zij daar geen bezwaar tegen hadden. Het hof heeft dit niet in aanmerking kunnen nemen bij de uitleg van de licentie verstrekt aan Unilever. 


Het hof heeft aan haar oordeel tot het afwijzen van het voorlopig getuigenverhoor het volgende ten grondslag gelegd. Unilever kon aan het uitblijven van bezwaren van VUB tegen het rotavirusnetwerk van Unilever geen gevolgtrekkingen verbinden, in het bijzonder niet dat VUB het standpunt zou zijn toegedaan dat die werkzaamheden binnen de licentie vallen. De werkzaamheden vonden immers plaats buiten het territoir waar de Hamers-octrooien van kracht waren. Dit kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel over de reikwijdte van de Unilever Licentie en levert dan ook geen grond voor herroeping op. 

 

De P-G oordeelt als volgt over de klachten.

 

Onderdeel 1 klaagt dat het hof heeft miskend dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor onder andere slechts kan worden afgewezen als de verzoeker bij de toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft. Met de overweging dat de vordering tot herroeping van het Arrest geen kans van slagen heeft en dat een voorlopig getuigenverhoor om die reden dient te worden afgewezen, bedoelt het hof dat Unilever een dergelijk vereist belang mist. Het onderdeel gaat dan ook uit van een verkeerde lezing van de Beschikking.


Onderdeel twee stelt dat het hof alleen had mogen oordelen dat Unilever het vereiste belang mist als dit laatste zonder inhoudelijke beoordeling van de vordering kon worden vastgesteld. Dit heeft het hof volgens Unilever miskend. De P-G oordeelt dat een dergelijke categorische rechtsregel geen steun vindt in het recht en dat het onderdeel daar dan ook op vastloopt.


Onderdeel drie klaagt dat het hof heeft miskend dat niet vereist is dat Unilever al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen zij aan haar vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten Unilever getuigen wil doen horen. Dit onderdeel faalt nu het berust op onjuiste lezing van de Beschikking. 


Onderdeel vier klaagt dat het hof heeft miskend dat het verzoek tot het horen van getuigen niet mag worden afgewezen op grond van een voorspelling van het resultaat van de verhoren. Dit onderdeel loopt naar het oordeel van de P-G tevens vast op onjuiste lezing van de Beschikking. Het hof loopt niet op ontoelaatbare wijze vooruit op de uitkomst van de verzochte verhoren. Het hof maakt duidelijk dat het nadere bewijs dat Unilever middels de verhoren wenst te verkrijgen ziet op de door haar aangedragen feiten die volgens het hof geen grond kunnen zijn voor herroeping. 


Onderdeel vijf klaagt dat het oordeel onbegrijpelijk is. Het onderdeel voert niet meer aan dan hiervoor is weergegeven en loopt dan ook stuk. 


De P-G leest in onderdeel zes ten hoogste een tweetal motiveringsklachten. Deze klachten stranden, nu met betrekking tot de eerste motiveringsklachten vaststaat dat de stelling waarop Unilever zich beroept, niet is vermeld in haar pleitnotities. Met betrekking tot de tweede motiveringsklacht waarin Unilever stelt dat het oordeel van het Hof innerlijk tegenstrijdig is, overweegt de P-G dat deze klacht uitgaat van een verkeerde lezing van de Beschikking. 


De P-G concludeert tot verwerping van het cassatieberoep.


Lees de volledige conclusie hier.