Conclusie P-G van Peursem over de vaststelling vergoeding aan Sena door organisatoren Dance Events

01-06-2021 Print this page
Auteur:
Birgit Kunst-Verboon
B916191

Naburige rechtenCassatieberoep volgend op  IEPT20190611, Hof Den Haag, Dance Events v Sena waarin het volgende werd geoordeeld:

 

Aparte tariefgroep dance events niet in strijd met gelijkheidsbeginsel: dance events zijn niet gelijk aan horeca/discotheken en nemen een speciale plaats in het uitgaansleven in. Sena heeft niet de “nabuurrechtelijke norm” gecreëerd door eerder het horeca-/discotheektarief toe te passen op dance events: Sena heeft vanaf het moment dat duidelijk was dat dance events een blijvend fenomeen waren, geprobeerd een nieuw tarief toe te passen. Recette (totaal aantal bezoekers x de ticketprijs minus BTW) grondslag voor vaststelling billijke vergoeding. Percentage ter berekening billijke vergoeding voor dance events vastgesteld op 1,625% van de recette: uitgaande van een 60% vergoedingsverplichtig repertoire en € 0,65 per bezoeker, met een aanpassing als blijkt dat Sena-repertoire hoger of lager is dan 60% en uitgaande van een ticketprijs van € 40,00. Bij evenementen met een ticketprijs van meer dan € 85,00 bedraagt de billijke vergoeding 1,3% van recette. Billijke vergoeding van gratis dance events vastgesteld op € 0.075.


Het cassatieberoep telt twaalf onderdelen. De organisatoren van Dance Events bestrijden de vaststelling van een apart tarief voor dance evenementen, het gebruik van de recette als grondslag, het ontbreken van een correctie voor niet-muziekgerelateerde kosten, het tarief per bezoeker, het percentage Sena-repertoire en de gemiddelde ticketprijs. Volgens P-G van Peursem falen alle onderdelen, behalve het onderdeel dat de vaststelling van het tarief  per bezoeker bestrijdt. Het onderdeel klaagt dat bij het vaststellen van het tarief per bezoeker (eerst € 0,75, daarna bijgesteld tot € 0,65) is uitgegaan van een gemiddelde ticketprijs van € 50. Nadien is het hof tot de conclusie gekomen dat de gemiddelde ticketprijs lager is en € 40 bedraagt. Het hof heeft niet onderzocht of deze bijstelling van de gemiddelde ticketprijs ook gevolgen heeft voor het tarief per bezoeker. Volgens van Peursem had het hof dit wel moeten nagaan.  De keuze voor de recette als grondslag impliceert dat een evenredig verband bestaat tussen de ticketprijs en de billijke vergoeding. Naar de mening van van Peursem zou de Hoge Raad de zaak zelf kunnen afdoen door het tarief per bezoeker te stellen op € 0,52 (€ 40/€ 50 oftewel 4/5de van € 0,65), de billijke vergoeding bij een ticketprijs tot € 85 te bepalen op 1,3% (€ 0,52/€ 40) van de recette en de billijke vergoeding bij een ticketprijs boven € 85 op 1,04% (80% van 1,3%) van de recette vast te stellen.

 

ECLI:NL:PHR:2021:420