De brief is geen beschikking

26-10-2011 Print this page

B9 10336. Rechtbank Haarlem, sector bestuursrecht (douanekamer), 14 oktober 2011, LJN: BU1427, [X 1] en [X 2] tegen de inspecteur van de Belastingdienst.

Octrooirecht, althans geschil over status van een brief/verklaring van de douane m.b.t. het tegenhouden van vermeend inbreukmakende goederen. De bestuursrechter oordeelt dat een dergelijke brief geen beschikking is.

Bij een controle in de transitruimte van de luchthaven Schiphol treft de douane geneesmiddelen aan waarvan zij vermoedt ‘dat deze inbreuk maken op een ten tijde van het binnenbrengen geldend Europees octrooi op [merk x], het actieve ingrediënt van die geneesmiddelen, waarvan bedrijf A. de houder is. Bij brief heeft de douane de gemachtigde van bedrijf A. ingelicht dat er mogelijk sprake is van een zending goederen die inbreuk maakt op haar recht. Verweerder heeft de bezwaarschriften van eiseressen tegen die brief niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en eiseressen stellen nu o.a. dat de brief een (onbevoegd genomen) beschikking is. De rechtbank volgt deze stelling niet en verklaart de beroepen ongegrond:

5.1. Ingevolge artikel 1:1, vijfde lid, van de Wet is deze in het onderhavige geval van toepassing. Dit brengt mee dat de in geschil zijnde vraag of de onder 1.1 genoemde brief een beschikking is waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld, gelet op artikel 1:5 van de Wet, moet worden beoordeeld aan de hand van de definitie van het begrip ‘beschikking’ in artikel 4, aanhef en vijfde lid, van het CDW. Hieruit volgt dat moet worden nagegaan of bedoelde brief enig rechtsgevolg heeft. Dit is niet het geval. Verweerder stemt slechts in met de conclusie van [BEDRIJF A] dat toestemming tot vernietiging van de goederen wordt verondersteld aanwezig te zijn. De brief en hetgeen daarin is gesteld vloeien niet voort uit een op een wettelijke bepaling rustende bevoegdheid. Er is geen rechtsregel die er een gevolg aan verbindt. Verweerder heeft ter zitting verklaard alleen faciliterend te zijn opgetreden en geen partij te zijn. De rechtbank volgt verweerder hierin.

Uit de onder 1.1 genoemde brief blijkt dat verweerder ook niet een beslissing heeft willen nemen, immers, ondanks dat [BEDRIJF A] in de brief van 24 december 2008, waarop de onder 1.1 genoemde brief een reactie is, uitdrukkelijk verzoekt haar schriftelijk toestemming te geven om tot vernietiging van de goederen over te gaan, gaat verweerder daar niet op in. Verweerder verklaart slechts in te stemmen met de conclusie van [BEDRIJF A] dat sprake is van veronderstelde toestemming tot vernietiging van de goederen. Verweerder heeft ter zitting niet dan wel onvoldoende weersproken gesteld dat toestemming van de douane tot vernietiging niet door de Verordening wordt voorgeschreven en dat deze daarom ook niet wordt gegeven. Gelet op bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de onder 1.1 genoemde brief geen beschikking is in de zin artikel 4, aanhef en vijfde lid, van het CDW, waartegen bezwaar openstaat. Het feit dat aan de brief een rechtsmiddelenclausule is gehecht maakt dit niet anders. Verweerder heeft de onder 1.2 genoemde bezwaren terecht, zij het op onjuiste gronden, niet-ontvankelijk verklaard.

Lees de uitspraak hier.