De door sportieve prestaties bekend geworden naam

29-12-2011 Print this page

B9 10605. Gerechtshof Amsterdam, 27 december 2011, LJN: BU9528, Voormalig manager tegen Los B.V.

Sponsorovereenkomst bekende sporter. Tweede tussenarrest (zie eerder Hof Amsterdam 20 september 2011) inzake vergoeding voor 'artiestenmanagement', althans ‘het te gelde maken van de door sportieve prestaties bekend geworden naam van G.’ Het geschil betreft de vraag of ook na de beëindiging van dit management nog aanspraak bestaat op een percentage van inkomsten uit (nog lopende) sponsorovereenkomsten.

Appellant, de voormalige manager, dient naar oordeel van het hof nog te bewijzen dat Los B.V. zich jegens appellant heeft verbonden een commissie te betalen ter grootte van een percentage van de inkomsten die G., althans Los B.V., zouden verkrijgen uit sponsorcontracten die tot stand zijn gekomen in de periode waarin appellant voor Los B.V. het “artiestenmanagement” voerde en dat deze door Los B.V. aanvaarde betalingsverplichting voortduurt zolang G., althans Los B.V., inkomsten verkrijgen uit die sponsorcontracten. Ook  moet worden onderzocht of voor die vorderingen al geheel of gedeeltelijk een regeling is getroffen. De bewijslast ten aanzien van de inhoud van die regeling rust op Los B.V. (de bewijslast rust in beginsel bij de gewezen manager, ‘doch het ter afwering van de vordering gedane beroep op een regeling waarbij volledig zou zijn afgerekend is een bevrijdend verweer, zodat de wederpartij daarvan de bewijslast draagt’).

2.1  Zoals in het tussenarrest reeds overwogen, staat tussen partijen vast dat tot medio juli 2008 een contractuele relatie tussen hen heeft bestaan die te maken had met het te gelde maken van de door sportieve prestaties bekend geworden naam van G., en ook dat appellant uit dien hoofde werkzaamheden heeft verricht, maar is tussen partijen in geschil wat die werkzaamheden hebben ingehouden met betrekking tot de door Los B.V. en/of G. gesloten sponsorcontracten, en verschillen zij ook van mening over de aard/hoogte van de overeengekomen beloning voor die werkzaamheden.

2.2  Onder verwijzing naar hetgeen in het tussenarrest voorts nog werd overwogen, oordeelt het hof dat appellant, teneinde zijn vordering te doen slagen, met name zal moeten bewijzen:
-  dat Los B.V. zich jegens appellant heeft verbonden een commissie te betalen ter grootte van een percentage van de inkomsten die G., althans Los B.V., zouden verkrijgen uit sponsorcontracten die tot stand zijn gekomen in de periode waarin appellant voor Los B.V. het “artiestenmanagement” voerde;
-  dat deze door Los B.V. aanvaarde betalingsverplichting voortduurt zolang G., althans Los B.V., inkomsten verkrijgen uit sponsorcontracten die in de zojuist bedoelde periode tot stand zijn gekomen, waarbij niet uitmaakt dat de contractuele band tussen appellant en Los B.V. inmiddels is verbroken; -  dat uit hoofde van de sponsorcontracten € 64.513,64 aan commissie opeisbaar is geworden.

2.3  In dit verband merkt het hof, ter vermijding van misverstanden, op dat de tekst in de voorgaande overweging bij het laatste gedachtestreepje niet inhoudt dat het hof terugkomt van overweging 3.9, laatste volzin, van het tussenarrest. Dat betekent dat ook nog moet worden onderzocht of voor die vorderingen al geheel of gedeeltelijk een regeling is getroffen. De bewijslast ten aanzien van de inhoud van die regeling rust op Los B.V. In dit stadium van het geding is het doelmatig appellant meteen de gelegenheid te bieden te onderbouwen welke van de aan zijn kant opeisbaar geworden vorderingen niet zijn meegenomen in het overzicht – opgesteld door een toenmalige medewerkster van appellant – op basis waarvan in juli 2008 is afgerekend.

2.4  Het hof zal appellant tot bewijs van zijn hiervoor genoemde stellingen toelaten, overeenkomstig diens daartoe strekkend aanbod en op de wijze zoals hierna bepaald. Alle verdere beslissingen zal het hof aanhouden.

Lees het arrest hier.