De gedwongen tussenkomst

11-08-2011 Print this page

B9 10024. Rechtbank ’s-Gravenhage, 10 augustus 2011, HA ZA 10-636, AM Denmark A/S tegem Banbridge Group B.V. & Banbridge Europe N.V. (met dank aan Michiel Rijsdijk, Arnold + Siedsma).

Merkenrecht. Processueel enigszins merkwaardige zaak. Eiseres AM is houdster van een Gemeenschapsvormmerk (de zgn. ‘cleaner’ voor schoonmaakmiddelen en stelt dat gedaagde Banbridge daar met een door haar verhandelde schermcleaner inbreuk op maakt.

De rechtbank oordeelt echter dat de gedwongen tussenkomst (art 118 Rv) van gedaagde Banbridge Europe niet wettelijk vereist of anderszins nodig was voor de goede beoordeling, waardoor eiser niet-ontvankelijk is jegens Banbridge Europe en wijst vervolgens de vorderingen tegen oorspronkelijk gedaagde Banbridge Group af, omdat AM niet heeft betwist dat het (de in tussenkomst opgeroepen) Banbridge Europe was die de beweerdelijk inbreukmakende producten verhandelt en Banbridge Group alleen maar holding-activiteiten verricht. Ergo: niet-ontvankelijk jegens de beweerdelijk inbreukmaker en afwijzing vorderingen tegen de niet-inbreukmaker.

Niet-ontvankelijkheid Bandridge Europe: 4.2. Het voorgaande overziende staat artikel 118 Rv oproeping van derden in het geding alleen toe als dat wettelijk vereist is of anderszins nodig is voor de goede beoordeling van het geschil tussen de oorspronkelijke partijen in het geding. Daarvan is in dit geval geen sprake. Anders dan een geschil over op welk erf een eventuele noodweg moet komen, kan het geschil tussen AM en Bandridge Group probleemloos worden beoordeeld zonder dat Bandridge Europe partij is. Dit geldt eens te meer nu AM niet de stelling van Bandridge heeft betwist dat het Bandridge Europe is die de beweerdelijk inbreukmakende producten verhandelt en Bandridge Group slechts holding-activiteiten verricht conform de bedrijfsomschrijving opgenomen in het handelsregister, zodat de vordering jegens Bandridge Group voor afwijzing gereed ligt, zoals hierna zal worden overwogen.

4.3. Kenmerkend verschil met een geschil over een noodweg is dat het in deze zaak niet zozeer om een gezamenlijke weging van belangen (in de zin van: welk erf wordt het minst bezwaard door aanleg van een noodweg) gaat – waarbij die belangen vanzelfsprekend het beste over het voetlicht kunnen worden gebracht door de op te roepen derde zelf – maar om de vraag of (bewezen kan worden dat) Bandridge Group inbreukmakende handelingen heeft verricht of zal verrichten. AM heeft Bandridge Europe bovendien niet opgeroepen ten behoeve van de beoordeling van haar geschil met Bandridge Group. AM heeft Bandridge Europe slechts opgeroepen om ook een vordering tegen Bandridge Europe te kunnen instellen (vgl. Rechtbank ’s-Gravenhage 12 mei 2010, BIE 2010, 15 r.o. 4.13 ev).

Inbreukmakend handelen Bandridge Group: 4.5. AM heeft de stelling van Bandridge niet betwist dat het Bandridge Europe is die de beweerdelijk inbreukmakende producten verhandelt en Bandridge Group slechts holding-activiteiten verricht conform de bedrijfsomschrijving opgenomen in het handelsregister. Dit betekent dat, zelfs als de door Bandridge Europe verhandelde schermreinigers inbreuk zouden maken op enig intellectueel eigendomsrecht van AM, niet valt aan te nemen dat er Bandridge Group inbreukmakende handelingen heeft verricht danwel er een reële dreiging van inbreuk door Bandridge Group bestaat. Zodoende moeten de vorderingen jegens Bandridge Group worden afgewezen.

Lees het vonnis hier.