De gestelde zakkenvullerij

06-12-2011 Print this page

B9 10514. Politierechter Rechtbank Roermond, 30 november 2011, LJN: BU6849 (Internetbericht met betrekking tot politicus).

Mediarecht. Verhouding strafrecht/ civiel recht. Uitspraak politierechter na civiele procedure  inzake een internetbericht met betrekking tot een lokale politicus en ‘gestelde zakkenvullerij’ bij het opknappen van een fabriekspand. Vrijspraak, nu de tekst niet kan worden aangemerkt als een smaadschrift in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht:  het betreft een publiek debat en de vrijheid van meningsuiting prevaleert.

“De tekst van het litigieuze geschrift jegens een lokale politicus is ook reeds in geding geweest in een civiele procedure. De rechtbank was in die zaak van oordeel dat van onrechtmatigheid geen sprake is. De politierechter stelt voorop dat de strafrechter niet gebonden is aan het oordeel van de civiele rechter met dien verstande dat (…) de zaak kan aanhouden ten einde de uitspraak van de burgerlijke rechter over het geschilpunt af te wachten. Een discretionaire bevoegdheid derhalve. Maar ook daarvan geldt dat de strafrechter niet verplicht is de uitkomst van het civiele geschil over te nemen. In casu is het civiele vonnis zoals gezegd reeds voorhanden. "

Elementen van smaad in strafrechtelijke zin zijn in beginsel aanwezig: De opzet van verdachte was gericht was op het in het nieuws brengen van de betreffende tekst op een voor iedereen toegankelijke website en de bewoordingen van de tekst kunnen als beledigend worden ervaren. Resteert de vraag of zulks ook geldt indien de uitlatingen zijn gedaan binnen het kader van het publieke debat en of zich hier een situatie voordoet waarin het recht op vrijheid van meningsuiting wordt beperkt door een bepaling van strafrechtelijke aard.

“(…) hoewel de politierechter het gevoelen van de benadeelde partij begrijpt en ook verdachte heeft erkend dat sommige bewoordingen beter anders hadden gekund, moet geoordeeld worden dat onder de geschetste omstandigheden het plaatsen van het internetbericht zich heeft afgespeeld binnen het kader van het publieke debat over genoemd onderwerp en dat de tekst niet van dien aard is dat deze een beperking zou rechtvaardigen van de vrijheid van meningsuiting waarvan verdachte gebruik heeft gemaakt. Dit betekent dat de tenlaste gelegde tekst niet kan worden aangemerkt als een smaadschrift in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht en dat verdachte derhalve van het haar tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.”

Lees het vonnis hier.