De louter subjectieve intentie van verdachte is niet beslissend

27-03-2012 Print this page

B9 11004. Hoge Raad, 27 maart 2012, LJN: BV5623 (Strafzaak Auschwitz-cartoon).

Mediarecht. Vrijheid van meningsuiting. Strafzaak tegen Arabisch Europese Liga Nederland over het plaatsen van een “Auswitchcartoon” op websites (‘twee Joodse mannen bestuderen lijken onder het bordje 'Auswitch'. De ene Joodse man zegt: 'I don't think they are Jews'. De andere Joodse man zegt: 'We have to get to the 6.000.000 somehow').  Het hof oordeelde eerder dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzettelijke belediging van een groep mensen wegens hun ras, zoals bedoeld in artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad oordeelt dat de overwegingen van het Hof die erop neerkomen dat de bedoelingen van verdachte niet van doorslaggevend belang zijn. “Het primaire doel van de actie was niet om Joden te beledigen en/of de holocaust te ontkennen, maar om in het publieke debat aandacht te vragen voor de door verdachte onderkende "dubbele moraal" ten aanzien van uitingsdelicten, meer in het bijzonder het verschil in beoordeling van beledigende uitingen tegen moslims en beledigende uitingen door moslims. “ De Hoge Raad stelt echter dat Voor de beoordeling van de in dit verband relevante context niet de louter subjectieve intentie van de verdachte beslissend is, maar dat die context voor derden kenbaar moet zijn.

Hetgeen het Hof in dit verband nader met betrekking tot die kenbaarheid heeft vastgesteld, is evenmin onbegrijpelijk naar  oordeel van de Hoge Raad. De overwegingen en het daarop gebaseerde oordeel van het Hof over het "onnodig grievende" karakter van de betrokken afbeeldingen zijn verweven met de aan het Hof als feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Zij getuigen niet van een onjuiste rechtsopvatting en zijn evenmin onbegrijpelijk.  Het beroep wordt derhalve verworpen.

Lees het arrest hier.