De rechtbank van Helsinki heeft [A] veroordeeld

31-05-2012 Print this page

B9 11290. Rechtbank Amsterdam, beschikking van 13 oktober 2011, LJN: BW7221, [A] Shipping B.V.  & [A] Groningen B.V. tegen OY [B].

Octrooirecht, althans geschil over een verklaring van uitvoerbaarheid m.b.t. een Fins octrooivonnis. In april 2011 heeft de rechtbank van Helsinki [A] veroordeeld, kort gezegd, tot betaling aan [B] van ruim € 3.000.000,-- wegens inbreuk op een aan [B] toebehorend Fins octrooi op een bepaalde wijze van tussendeks vervoer per schip. In juni 2011 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam aan [B] ten aanzien van het vonnis een verklaring van uitvoerbaarheid afgegeven (VVU). In juli 2011 heeft [B] een aantal conservatoire (derden)beslagen in Nederland doen leggen ten laste van [A], op basis van artikel 47 lid 2 EEX-Vo. [A] verzoekt (a) de verklaring van uitvoerbaarheid in te trekken, (b) de uitspraak aan te houden hangende het Fins hoger beroep en (c) de executant zekerheid te laten stellen. De rechtbank wijst de verzoeken af.

4.1.  In het als incidenteel opgeworpen verzoek, vraagt [A] – kort gezegd – een beslagverbod op te leggen aan [B] voor de toekomst. De rechtbank stelt vast dat de EEX-Vo de rechtbank niet de bevoegdheid verleent om op dit verzoek te beslissen. Voorts wordt overwogen dat dit incidentele verzoek op grond van de artikelen 3:296 BW, 78 Rv en 261 Rv moet worden aangemerkt als een vordering die bij dagvaarding moet worden ingeleid.

4.2.  [A] verzoekt ten gronde om de vernietiging van de VVU. Op grond van de artikelen 45, 34 en 35 EEX-Vo kan de VVU worden ingetrokken, echter slechts in geval van – samengevat – kennelijke strijd met de openbare orde, schending van betekenings- of mededelingsverplichtingen, strijd met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing of schending van rechterlijke bevoegdheidsregels. [A] heeft geen van deze omstandigheden aangevoerd. Dat betekent dat het verzoek om vernietiging c.q. intrekking van de VVU moet worden afgewezen.

4.6./4.6.5.  Aanhouding van de uitspraak zou in de rede kunnen liggen indien moet worden geoordeeld dat er afdoende executievervangende zekerheid voor [B] bestaat en/of dat het belang van [B] bij executie niet opweegt tegen het belang van [A] bij het opschorten c.q. schorsen van executiemaatregelen. (…)  De slotsom is dat er geen passende executievervangende zekerheden voor [B] voorhanden zijn en dat het belang van [A] bij opschorting c.q. schorsing van de executie niet opweegt tegen het belang van [B] bij het voortgaan van de executie.

Lees het vonnis hier.