De rol van het onderscheidend vermogen in artikel 5 Hnw

26-09-2017 Print this page
B915131

BIE 2017-4, p. 150-155, Roderick Chalmers Hoynck van Papendrecht: “De vraag is of een toets waarbij meer gewicht wordt toegekend aan een belangenafweging, tot een ander eindresultaat leidt dan de bestaande verwarringsgevaartoets (waar het onderscheidend vermogen één van de in aanmerking te nemen factoren is). Ik vermoed van wel. In de handelsnaamrechtelijke praktijk wordt de gebruiker van een handelsnaam, ook wanneer deze beschrijvend en niet onderscheidend is, steeds vaker als de houder van een exclusief recht op de handelsnaam aangemerkt. Dit, terwijl de wetgever juist geen uitsluitend recht heeft willen verlenen en ook niet duidelijk is waarom de eerste gebruiker van een beschrijvende handelsnaam beloond zou moeten worden met een uitsluitend recht. De belangenafweging zit, anders dan bij andere intellectuele eigendomsrechtelijke wetten, waar wel een uitsluitend recht wordt toegekend, niet verdisconteerd in de bepalingen van de Handelsnaamwet en de daarin beschreven handhavingsmogelijkheden. Het is daarom des te belangrijker om in de rechtspraak de belangen van de betrokkenen steeds in het oog te houden.”