De toelaatbaarheid van internetblokkades volgens het Hof van Justitie in UPC Telekabel Wien

26-03-2015 Print this page
B913658

Remy Chavannes, Brinkhof, ‘Juist evenwicht’ in de praktijk, De toelaatbaarheid van internetblokkades volgens het Hof van Justitie in UPC Telekabel Wien, zal verschijnen in AMI 2015/2.

"In het arrest-UPC Telekabel Wien oordeelt het Hof van Justitie dat nationale rechters onder bepaalde voorwaarden internetaanbieders mogen verplichten om toegang tot inbreukmakende websites te blokkeren. Daarbij moeten echter de grondrechten van gebruikers en providers worden gerespecteerd. De vraag hoe dat precies moet, schuift het Hof door naar de nationale rechter en de providers zelf. Bovendien eist het Hof procesrechtelijke waarborgen voor providers en gebruikers die zich niet eenvoudig laten vertalen naar de Nederlandse situatie. [...]


Los van de materiële haalbaarheid van de door het Hof voorgeschreven evenwichtsformule is ook de procesrechtelijke operationalisering ervan bepaald niet eenvoudig: het nationale recht moet zowel voorzien in een verplichte procedure waarin de tussenpersoon kan laten toetsen of de voorgenomen maatregel volstaat om verbeurte van dwangsommen te vermijden, als in een andere procedure waarin klanten van de internetaanbieder kunnen laten toetsen of de voorgenomen maatregel niet leidt tot blokkering van legale content en dus tot een schending van hun ontvangstvrijheid. Los van het feit dat diverse nationale rechtsstelsels (waaronder het Nederlandse) niet voorzien in dergelijke procedures, ligt het voor de hand dat de uitkomst van deze twee procedures tegenstrijdig zal zijn: een maatregel waarmee de internetaanbieder al het redelijkerwijs mogelijke doet om toegang tot de inbreukmakende informatie te voorkomen, zal haast per definitie leiden tot het blokkeren van niet-inbreukmakende informatie.

 

Toegepast op Nederland is duidelijk dat een gewoon executiegeschil niet zal voldoen aan de door het Hof gestelde eisen. Het procesrechtelijke en financiële risico ligt in zo’n zaak immers bij de provider. Het Hof plaatst deze processuele stap echter expliciet in de sleutel van de rechtszekerheid en gaat er vanuit dat de voorgenomen maatregel wordt getoetst voordat dwangsommen verbeurd kunnen zijn, zodat de provider vooraf zekerheid heeft dat de voorgenomen maatregel zal volstaan om dwangsommen te vermijden. Dat vergt dus een procesrechtelijke tussenstap, of tenminste een dermate ruime nalevingstermijn dat de voorgenomen implementatiewijze vóór het verstrijken daarvan getoetst kan worden.

 

Daarmee is nog niet de vraag beantwoord hoe de belangen en het actierecht van de gebruikers kunnen worden behartigd respectievelijk processueel ingevuld. Dat vergt vermoedelijk aanpassing van wetgeving of (zeer) creatieve toepassing van bestaande procesrechtelijke figuren als derdenverzet en collectief actierecht. Een alternatief zou mogelijk zijn om artikel 26a Auteurswet een verzoekschriftprocedure te maken en (verenigingen van) gebruikers als belanghebbenden op te roepen.

 

Mijns inziens leent een executiegeschil zoals we dat nu in Nederland kennen zich hoe dan ook niet goed voor een toetsing van de effectiviteit en proportionaliteit van een bepaalde maatregel. Er zullen in de regel diverse denkbare blokkeringsmethoden zijn, elk met verschillende gevolgen als het gaat om effectiviteit, bewerkelijkheid, kosten en collateral damage voor gebruikers en de provider zelf. In een executiegeschil staat het na te leven bevel echter vast en gaat het alleen om de (vraag of de veroordeelde voldoende heeft gedaan ter) uitvoering daarvan. Wat dat betreft is het dus nog altijd te prefereren dat geprocedeerd wordt over een concrete maatregel en de implementatie daarvan."

Lees het artikel hier. Zie ook IEPT20140327, HvJEU, UPC Telekabel v Constantin Film