De waarde die het merkenrecht kennelijk nog heeft

19-04-2012 Print this page

B9 11115. Rechtbank Arnhem (belastingkamer), 12 april 2012, LJN: BW3327, X. B.V. tegen Belastingdienst/Utrecht-Gooi.

Fiscaalrecht. Merkenrecht. Eiseres ontvangt een deel van de overeengekomen koopsom (€ 18.000.000) voor een exclusieve licentie op een merkrecht niet van de licentienemer. Eiseres stuurt uiteindelijk een creditfactuur voor dit deel van de koopsom en zegt de licentie overeenkomst op. Eiseres wilde via de opzegging van de licentieovereenkomst het in licentie gegeven merkrecht wil terugkrijgen, zodat zij dit zelf zou kunnen exploiteren. De afnemer stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst niet kan worden beëindigd en stuurt de creditfactuur terug. “Zij blijft het merkenrecht gebruiken.”

Na een mislukte faillissementsaanvraag besluit eiseres om niet naar de civiele rechter te gaan. Wel dient zij een verzoek in tot teruggaaf van omzetbelasting op grond van de creditfactuur. Dit verzoek is afgewezen. De rechtbank vindt dit terecht. De vergoeding is namelijk niet verminderd. Er is geen sprake van een onvoorwaardelijke kwijtschelding van het restant van de koopsom. Ook is niet aannemelijk dat de vergoeding niet zal worden ontvangen. “ Zolang niet door de civiele rechter is vastgesteld dat de licentieovereenkomst is geëindigd of ontbonden, moet de belastingrechter er gezien de stand van zaken tussen eiseres en [O] namelijk vanuit gaan dat deze overeenkomst nog bestaat. Dit betekent dat de waarde die het merkrecht kennelijk nog heeft, te gelde kan worden gemaakt door [O]. Als gevolg daarvan zou zij op een later moment in staat kunnen zijn om het resterende deel van de koopsom te betalen.”

Lees het vonnis hier.