De wereldwijde verspreiding

25-10-2011 Print this page

B9 10326. HvJ EU (grote kamer), 25 oktober 2011, gevoegde zaken C-509/09 & C-161/10, eDate Advertising GmbH tegen X &  Martinez en Martinez  tegen Société MGN Ltd (prejudiciële vragen Bundesgerichtshof en Tribunal de grande instance de Paris).
 
Persoonlijkheidsrechten. Onrechtmatige perspublicaties. De verwijzende rechters vragen het Hof met name om uitsluitsel over de omvang van de bevoegdheid van de nationale rechter om kennis te nemen van geschillen over de schending van persoonlijkheidsrechten via een (‘grensoverschrijdende’) website. Wat is bijvoorbeeld de ‘plaats waar het schadebrengende feit zich kan voordoen’ in een dergelijke casus? 

In zijn arrest van heden constateert het Hof dat de publicatie van contents op internet zich van de tot een bepaald gebied beperkte verspreiding van een drukwerk onderscheidt doordat een content door een onbepaald aantal internetgebruikers overal ter wereld onmiddellijk kan worden ingezien. Zo kan de wereldwijde verspreiding de ernst van de inbreuken op de persoonlijkheidsrechten vergroten, terwijl zij het voorts uiterst moeilijk maakt, de plaatsen aan te wijzen waar de uit die inbreuken voortvloeiende schade intreedt. In die omstandigheden – aangezien de gevolgen van een content op internet voor de persoonlijkheidsrechten van een persoon het beste kunnen worden beoordeeld door het gerecht van de plaats waar het slachtoffer het centrum van zijn belangen heeft – wijst het Hof dat gerecht aan als bevoegd om kennis te nemen van de volledige op het grondgebied van de Europese Unie berokkende schade. In dat verband preciseert het Hof dat de plaats waar een persoon het centrum van zijn belangen heeft in de regel zijn gewone verblijfplaats is.

Het Hof beklemtoont echter dat het slachtoffer, in plaats van een vordering in te dienen voor de volledige schade, steeds de gerechten kan aanzoeken van elke lidstaat op het lidstaat grondgebied waarvan de op internet geplaatste content toegankelijk is of is geweest. Evenals voor door een drukwerk veroorzaakte schade kunnen die gerechten dan enkel kennis nemen van vorderingen betreffende schade die is veroorzaakt op het grondgebied van de staat waar zij hun zetel hebben. Evenzo kan het slachtoffer zich – voor de volledige schade – wenden tot de gerechten van de lidstaat waar de uitgever van de op internet geplaatste contents gevestigd is.

Tot slot legt het Hof de richtlijn inzake elektronische handel aldus uit dat het beginsel van het vrij verrichten van diensten er zich in beginsel tegen verzet dat de verlener van een dienst van de elektronische handel in de ontvangende lidstaat wordt onderworpen aan strengere eisen dan die voorzien in het recht van de lidstaat waar de dienstverlener gevestigd is. 

Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

1). Artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat in geval van een beweerde schending van de persoonlijkheidsrechten door op internet geplaatste contents, de persoon die zich gelaedeerd acht een vordering tot vergoeding van de volledige schade kan indienen, hetzij bij de gerechten van de lidstaat waar de uitgever van die contents gevestigd is, hetzij bij de gerechten van de lidstaat waar zich het centrum van zijn belangen bevindt. In plaats van een vordering tot vergoeding van de volledige schade kan die persoon ook een vordering indienen bij de gerechten van elke lidstaat op het grondgebied waarvan een op internet geplaatste content toegankelijk is of is geweest. Deze gerechten kunnen enkel kennis nemen van vorderingen betreffende schade die is veroorzaakt op het grondgebied van de lidstaat van het aangezochte gerecht.

2). Artikel 3 van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”), moet aldus worden uitgelegd dat het geen omzetting in de vorm van een specifieke conflictregel verlangt. De lidstaten moeten echter, behoudens de volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31 toegestane afwijkingen, op het gecoördineerde gebied waarborgen dat de verlener van een dienst van de elektronische handel niet wordt onderworpen aan strengere eisen dan die voorzien in het in de lidstaat van vestiging van die dienstverlener toepasselijke materiële recht.

Lees het arrest hier. Perscommuniqué hier.