Deze vraag is niet eenduidig te beantwoorden

24-04-2012 Print this page

B9 11136. Kamerstukken Tweede Kamer. Verslag van een schriftelijk overleg inzake telecommunicatie. Enkele relevante overwegingen met betrekking tot het auteursrecht en toegang tot de kabel.

Auteursrecht. Frequentiebeleid. De leden van de PvdA-fractie vragen naar aanleiding van de brief [B9 10694] over de Stop Online Piracy Act (SOPA) of in internationale verdragen over auteursrecht het land-van-oorsprong-beginsel van toepassing is? Kunt u aangeven of, indien dit niet het geval is, u hier voorstander van bent?

Antwoord minister Verhagen: Deze vraag is niet eenduidig te beantwoorden. Volgens artikel 5 van de Berner Conventie geldt bij de omvang van het auteursrecht, alsmede bij de vraag welke rechtsmiddelen aan de rechthebbenden ter beschikking staan, de wetgeving van het land waar de bescherming wordt ingeroepen (“lex loci protectionis”) . In een concreet geval kan de bescherming dus verder gaan dan die door het land van oorsprong van het werk wordt geboden. Voorts is het in een concreet geval niet uitgesloten dat een verzochte maatregel feitelijk extraterritoriale werking heeft. Zo is het mogelijk dat de Nederlandse rechter een inbreukmaker gelast informatie te verstrekken over inbreuken die zich in andere landen hebben voorgedaan (vgl. Gerechtshof ’s- Gravenhage 28 september 2010, LJN BN8795, r.o. 10.5.) Gezien de globale aard van het internet, is het geenszins uitgesloten dat websites die vanuit Nederland worden gehost, te maken krijgen met buitenlands recht. Omgekeerd geldt overigens hetzelfde: ook buitenlandse websites kunnen te maken krijgen met het Nederlandse recht. Het in de Berner Conventie neergelegde uitgangspunt is een internationaal aanvaarde standaard. Ik zie geen reden om thans een andere weg in te slaan.

De PvdA fractie heeft, onder verwijzing naar de privacyregels, verder gevraagd of er in het geval van regelgeving met extraterritoriale werking sprake moet zijn van reciprociteit, zodat bij voorbeeld niet EU (waaronder Amerikaanse) bedrijven eraan gehouden zijn om ten aanzien van Nederlandse gebruikers de Nederlandse privacyregels te gebruiken.

In het Europese gegevensbeschermingsrecht is bepalend voor de vraag welk land rechtsmacht heeft de plaats van vestiging van degene die verantwoordelijk is voor de verwerking van persoonsgegevens. De vergelijking van de leden van de PvdA-fractie met de regels die gelden voor het auteursrecht gaat hier niet op. Buitenlandse bedrijven, met inbegrip van Amerikaanse bedrijven, die op de Nederlandse markt actief zijn en hier persoonsgegevens verwerken, moeten zich aan de Nederlandse regels over privacybescherming en gegevensverwerking houden. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) houdt hierop toezicht. In het voorstel voor een nieuwe Algemene verordening gegevensbescherming van de Europese Commissie wordt de rechtsmacht van de EU overigens vergroot tot, onder meer, verantwoordelijken gevestigd buiten de EU die goederen en diensten aanbieden aan betrokkenen in de EU. Die verbreding zal er in de toekomst toe kunnen leiden dat de toepasselijkheid van Europees gegevensbeschermingsrecht in belangrijke mate wordt uitgebreid. Uw Kamer zal over het verloop van de onderhandelingen hierover op gebruikelijke wijze worden geïnformeerd.

(…) Vraag De leden van de fractie van GroenLinks hebben met zorg kennis genomen van de brief van de minister als reactie op de motie Van Bemmel en Gesthuizen over open toegang tot de kabel. De leden lezen dat de minister schrijft geen aanleiding te zien om met aanvullende voorstellen te komen en vragen of de minister dit kan beargumenteren. Verder vragen de leden of de minister de argumenten van OPTA zoals opgenomen in OPTA’s conceptbesluit deelt. Als dit niet het geval is vragen de leden van de fractie van GroenLinks of de minister bereid is OPTA aanwijzingen te geven om tot een ander oordeel te komen. Ook vragen deze leden of de minister de opvatting deelt dat van een vrije markt geen sprake is op de kabel en dat de operators daardoor hun eisen aan content providers min of meer kunnen opleggen.

Antwoord Regulering die verder gaat dan de twee amendementen ten aanzien van de wederverkoop van de programmadienst, zal er op neer komen dat kabelmaatschappijen verplicht worden programma’s van derden voor die derde te transporteren. Bij dergelijke verplichtingen gaat het dus om verplichtingen met betrekking tot een elektronische communicatiedienst, dat wil zeggen een dienst die geheel of hoofdzakelijk uit elektronisch transport bestaat. Dan is zondermeer het Europese Telecommunicatiekader van toepassing. Er is dus niet, zoals ten aanzien van de amendementen wel het geval is, een, overigens nog door het Europese Hof van Justitie te beoordelen, uitleg van de Europese regels mogelijk op grond waarvan het Europese Telecommunicatiekader niet van toepassing is. Een gevolg daarvan is dat de hier aan de orde zijnde toegangsverplichtingen alleen kunnen worden opgelegd door een onafhankelijke toezichthouder op basis van een marktanalyse en dus niet door de wetgever. Daar kan ik niet aan voorbijgaan. Voor wat betreft de marktanalyse van OPTA past.

Lees het volledige verslag hier.