Een dergelijke regel geldt niet voor Nederland

05-03-2012 Print this page

B9 10881. Rechtbank ’s-Gravenhage, 29 februari 2012, HA ZA 11-2660, Ruma Rubber B.V. tegen Shell Internationale Research Maatschappij B.V. c.s.

Octrooirecht. Bevoegdheidsincident. Stukgelopen samenwerking m.b.t. ‘een rubberproduct dat sterk zwelt wanneer het in contact komt met water’ (voor gebruik in de oliewinning). Ruma Rubber vordert in de hoofdzaak de overdracht van diverse door SIRM, een aan Shell gelieerde onderneming, geregistreerde Europese en nationale octrooien m.b.t. het genoemde rubberproduct.

In het incident vordert Shell dat de rechtbank Den Haag zich onbevoegd verklaart, omdat er geen sprake zou zijn van ‘een zodanige samenhang tussen de vorderingen jegens de gedaagden dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen’.

De vordering van Shell c.s. wordt afgewezen. Art. 22 lid 4 EEX Vo. is, kort gezegd, niet van toepassing en gezien de vestigingsplaats van SIRM in het arrondissement ’s-Gravenhage is de rechtbank bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Ruma jegens SIRM, zowel wat betreft de opeising van het Europese octrooi als de andere octrooien en octrooiaanvragen, op grond van artikel 2 EEX-Vo. De onderstaande overweging van de rechtbank daarbij is wellicht stof voor commentatoren: 

4.7. Shell meent dat volgens commuun internationaal privaatrecht de rechter van het land van verlening exclusief bevoegd is te oordelen over opeising van een octrooi of octrooiaanvrage. Een dergelijke regel, wat daarvan verder zij, geldt gezien het voorgaande niet voor Nederland. Aan het voorgaande doet verder niet af dat, naar Shell kennelijk meent, de beslissing van de Nederlandse rechter in de andere relevante juridicties niet zal worden erkend. Een dergelijke risico komt rekening Ruma die er voor kiest het geschil bij deze rechtbank aanhangig te maken.

Lees het vonnis hier.