Een (relatief) absoluut alleenverkooprecht

11-06-2012 Print this page

B9 11320. Vzr. Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 6 juni 2012, LJN: BW7956, Eiseres tegen Gedaagde (Alleenverkooprecht).

Distributieovereenkomst. Vordering tot nakoming overeenkomst alleenverkooprecht tussen Duitse producent van voorzetapparatuur voor vorkheftrucks (gedaagde) en Nederlandse verkoper (eiseres) voor grondgebied Benelux. Uitleg overeenkomst. Gedaagde heeft onder voorwaarden eenzijdig afgezien van opzegbaarheid van de overeenkomst. Een voorwaarde voor weer opzegbaar worden van de overeenkomst is weliswaar vervuld, maar op grond van de redelijkheid en billijkheid kan gedaagde daarop geen beroep doen. Het alleenverkooprecht blijft in stand. “De voorzieningenrechter acht het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat gedaagde thans, bijna 9 jaar later, die te lage omzet aangrijpt om onder de onopzegbaarheid uit te komen, terwijl uit niets blijkt dat gedaagde  al die tijd al van oordeel was dat de onopzegbaarheid was komen te vervallen.”

Dat naar mening van de voorzieiningenrechter ook een absoluut alleenverkooprecht niet helemaal absoluut hoeft te zijn, mag blijken uit de volgende rechtsoverweging:

4.3. (…) Dat dit alleenverkooprecht niet absoluut zou zijn, zoals [gedaagde] stelt, volgt de voorzieningenrechter niet. Het is van tweeën één: of er is sprake van een alleenverkooprecht, wat alleen maar absoluut kan zijn, of daarvan is geen sprake. Dat [gedaagde] zichzelf de vrijheid voorbehouden heeft om bestaande klanten zelf te mogen bedienen betekent weliswaar dat er geen sprake is van een absoluut alleenverkooprecht voor de Benelux waar het alle potentiële afnemers betreft, maar wel van een absoluut alleenverkooprecht voor alle potentiële afnemers buiten de in de overeenkomst uitgezonderde categorie. [eiseres] heeft er ook nooit een punt van gemaakt dat zij de bestaande klanten van [gedaagde] niet mocht bedienen. Dat is althans niet gebleken. Het is [eiseres] erom te doen dat zij het alleenverkooprecht behoudt waar het de overige potentiële afnemers betreft. De voorzieningenrechter volgt dus niet het standpunt van [gedaagde] dat er sprake zou zijn van een overeenkomst van samenwerking. De voorzieningenrechter merkt daarbij ten overvloede op dat ook een alleenverkoopovereenkomst een element van samenwerking in zich bergt.

Lees het vonnis hier.