Een ringspleetinjector voor zakkenfilters

24-02-2012 Print this page

B9 10835. Rechtbank ’s-Gravenhage, 25 januari 2012, HA ZA 11-451, Lübbers Anslagen- und Umwelttechnik GmbH tegen Relco Wet & Dry B.V.

Octrooirecht (VSO). EP Ringspleetinjector voor (het schoonblazen van) zakkenfilters. Eiser Lübbers treedt in deze VSO-procedure op met een procesvolmacht van octrooihouder  Korporam en stelt dat gedaagde Relco inbreuk maakt op het octrooi middels de verhandeling van overeenstemmende filterinstallaties.  Relco stelt in reconventie dat het octrooi nietig verklaard dient te worden, omdat het niet-nawerkbaar, niet nieuw en niet inventief zou zijn.  Lübbers heeft in de loop van de procedure afstand gedaan van conclusie 1 en gedeeltelijk van conclusie 6.

De rechtbank wijst de nietigheidsvordering gedeeltelijk toe en wijst de inbreukvordering af.  Met betrekking tot de niet nawerkbaarheid stelt Lübbers dat de bezwaren van Relco  ontoelaatbare ‘clarity’ bezwaren ex art 84 EOV zouden zijn (onduidelijke conclusies). De rechtbank stelt daarover dat in een nationale procedure inderdaad geen beroep kan worden gedaan op clarity, maar dat Relco haar bezwaar uitdrukkelijk onder verwijzing naar artikel 83 EOV als een niet-nawerkbaarheid bezwaar heeft  gepresenteerd en dat de rechtbank het bezwaar dan ook als zodanig zal behandelen en beoordelen.

“5.8. (…) De rechtbank merkt op dat onduidelijkheden in een octrooi, ook in de zin van clarity, indirect wel kunnen doorwerken in de nationale procedure met name ten aanzien van de inbreukvraag. Bij de bepaling van de beschermingsomvang is er aanleiding onduidelijkheden voor rekening van de octrooihouder te laten komen.”

Naar oordeel van de rechtbank zou de gemiddelde vakman kenmerk 1.8 van de uitvinding kunnen nawerken, maar “het  is aan Relco om aan te tonen dat de vakman de uitvinding niet kan nawerken en dus dat de vakman de door Lübbers genoemde kennis niet zou hebben, en dat heeft zij naar oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan.” Conclusie 4 wordt derhalve vernietigd.  Van een verder gebrek aan inventiviteit (PSA) en niet nieuwheid is geen sprake.

De door Relco verhandelde machines maken daarnaast  geen inbreuk op het octrooi.  “Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het voor de gemiddelde vakman in ieder geval onvoldoende duidelijk zal zijn dat een drukhouder waarvan geen enkel deel buiten de filterbehuizing ligt, voldoet aan de kenmerken 1.8 en 1.9. De rechtszekerheid verzet zich ertegen dat dergelijke inrichtingen onder de beschermingsomvang van het Octrooi vallen.”(5.51)

De bij de inbreuk discussie aangevoerde argument van Relco acht de rechtbank weliswaar tardief, maar niet ontoelaatbaar:

5.46. De argumenten met betrekking tot de kenmerken 1.8 en 1.9 zijn door Relco voor het eerst gevoerd bij pleidooi. In zoverre zijn zij als een ontoelaatbaar novum aan te merken, omdat binnen het regime voor de versnelde bodemprocedure in octrooizaken alle argumenten bij eerste gelegenheid dienen te worden gepresenteerd. De rechtbank acht evenwel in dit geval de verweren van Relco niet tardief omdat zij zijn aan te merken als een reactie op de tussen partijen gevoerde discussie, met name voor zover die discussie zag op het door Relco aangevoerde punt met betrekking tot de duidelijkheid van het Octrooi en daarmee ook de beschermingsomvang daarvan. Met name op de kwestie hoe de drukhouder naar buiten moet worden gevoerd heeft Lübbers eerst een standpunt ingenomen bij conclusie van antwoord in reconventie (onder §72 en 85, hierboven besproken onder 5.31 en 5.40). De thans aangevoerde verweren van Relco zijn aan te merken als een reactie op die stellingname van Lübbers en daarom naar oordeel van de rechtbank niet tardief.
1019h Proceskosten in conventie voor eiser Lübbers:  €211.215,387. De proceskosten in reconventie worden gecompenseerd, nu beide partijen op punten in het ongelijk zijn gesteld.

Lees het vonnis hier.