Een virtueel goed

28-06-2011 Print this page

B9 9857. Hoge Raad, 28 juni 2011, LJN: BQ9251 (Strafzaak diefstal virtueel voorwerp). 

Bijdrage aan de discussie over virtuele rechten. ‘Conclusie A-G over de vraag of virtuele voorwerpen kunnen worden aangemerkt als een ‘goed’ dat voor diefstal in de zin van art. 310 Sr vatbaar is. Verdachte en medeverdachte nemen slachtoffer mee naar woning medeverdachte en dwingen het slachtoffer na het toepassen van geweld en het bedreigen met geweld zich aan te melden op zijn account in het online-spel RuneScape. Vervolgens hevelen de verdachten een virtueel masker en een virtuele amulet van het slachtoffer over naar hun eigen account. Dit virtueel masker en virtuele amulet kunnen, in het licht van een redelijke wetsuitleg en in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad, worden begrepen als goederen die voor diefstal vatbaar zijn, nu deze virtuele voorwerpen i) een economische waarde vertegenwoordigen (zowel binnen als buiten het spel), ii) zelfstandig bestaan, iii) overdraagbaar zijn en iv) individualiseerbaar zijn’.

 

O.a: 29. Bij wijze van intermezzo past hier een korte beschouwing over de interessante wetenschappelijke discussie die aan dat arrest was voorafgegaan en waarvan het strafrechtelijk goedbegrip en de diverse vormen van computercriminaliteit het thema vormden. Het debat ontstond naar aanleiding van het arrest van Hof Arnhem 27 oktober 1983, LJN AC8160, NJ 1984, 80.(50) De verdachte was een systeemanalist-programmeur en had net vóór beëindiging van zijn dienstbetrekking bij een softwarebedrijf onbevoegd op een disc-pack een kopie gemaakt van een softwarepakket. Is deze handeling - het (onbevoegd) kopiëren - als toe-eigening van 'enig goed' in de zin van art. 321 Sr aan te merken? Anders dan de Rechtbank in eerste aanleg, beantwoordde het Hof deze rechtsvraag bevestigend, kort gezegd onder aanhaling van een (aantal van) de door de Hoge Raad in het Elektriciteitsarrest geformuleerde criteria. Vervolgens kwam de vraag op of het Hof hier niet het Elektriciteitsarrest analogisch had toegepast en hoe zijn oordeel zich verhield met de auteursrechtelijke bescherming van computer software.

(51) De Commissie-Franken(52) werd geformeerd en bracht in 1987 haar rapport uit. Zij kwam tot de slotsom dat gegevens - als voorwerp van een verwerking door computersystemen - niet te vereenzelvigen zijn met het strafrechtelijke vermogensobject 'goed' zoals dit in de bepalingen van het vermogensstrafrecht wordt gebruikt.(53) De wetgever besloot de juridische knoop door te hakken door de Wet Computercriminaliteit I (van 23 december 1992, Stb. 1993, 33) in te voeren. In de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel dat tot deze Wet heeft geleid, kan men onder meer lezen dat zij de conclusie van de Commissie-Franken en die van de meerderheid van de vergaderde leden van de NJV deelt en dat onder computergegevens wordt verstaan "een weergave van feiten, begrippen of instructies op een overeengekomen wijze, geschikt voor overdracht, interpretatie of verwerking door personen of door automatische middelen."(54) En in de Memorie van Antwoord valt te lezen dat de gemeenschappelijke deler van objecten die als strafrechtelijk 'goed' in de zin van art. 310 Sr of art. 321 Sr zijn gekwalificeerd, in de mogelijke "individualiseerbaarheid" daarvan ligt.(55) Artikel 80quinquies Sr definieert sindsdien wat onder het begrip 'gegevens' wordt verstaan, terwijl afzonderlijke strafbepalingen te vinden zijn in art. 138a Sr (computervredebreuk of hacken, waarbij niet alleen de computer maar ook de computergegevens worden beschermd), art. 232 Sr (valse betaalkaart e.d. bestemd voor gebruik langs geautomatiseerde weg) en art. 326c Sr (het door een technische ingreep of met behulp van valse signalen gebruik maken van een dienst die via telecommunicatie aan het publiek wordt aangeboden).(56) Wijzigingen in deze artikelen, ook met het oog op het Kaderbesluit 2005/222/JBZ van 24 februari 2004 (Pbl. 2005/69, p. 67) zijn aangebracht krachtens de Wet Computercriminaliteit II (van 1 juni 2006, Stb. 2006, 300).

Lees de conclusie hier. Zie ook Gerechtshof Leeuwarden, 10 november 2009, B9 8340