Er was geen gezagsverhouding

02-12-2011 Print this page

B9 10499. Gerechtshof Arnhem, 15 november 2011,  LJN: BU5540 (Auteursrecht Softwareapplicatie).

Auteursrecht op softwareapplicatie. Werkgeversauteursrecht. Familietwist. Aan wie komt de broncode van en het beheer over het computerprogramma toe? Het hof vernietigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank Almelo van 11 november 2009 en 12 mei 2010.

De gevorderde verklaring voor recht dat appellant als maker van het schoonmaakprogramma   [ ‘module schoonmaken leidingen’- B9 ] in de zin van de Auteurswet kan worden aangemerkt wordt alsnog toegewezen.  Van werkgeversauteursrecht is  geen sprake, onder meer omdat geen gezagsverhouding was.  “Uit het tussen partijen gevoerde debat en de overgelegde stukken valt veeleer af te leiden dat geïntimeerde, behoudens de aanwijzingen die een nadere bepaling inhielden van de door hem verlangde prestaties, niet de bevoegdheid had om appellant aanwijzingen en instructies te verstrekken met betrekking tot de te verrichten programmeerwerkzaamheden. “

Gezien de omstandigheden en gezien het gegeven dat appellant geen duidelijke andere afspraken met geïntimeerde heeft gemaakt moet het er echter wel voor worden gehouden dat geïntimeerde ervan mocht uitgaan dat hij het eigendoms- en gebruiksrecht van de programmatuur zou verkrijgen. De stelling van appellant dat er tussen partijen een winstverdelingsafspraak tot stand is gekomen , is daarnaast onvoldoende onderbouwd.  Aangezien beide partijen voor een deel in het ongelijk gesteld worden, worden de proceskosten van beide instanties gecompenseerd.

Appellant, toentertijd in de bijstand,  heeft in overleg met de gemeente Raalte,  als freelancer, met behoud van uitkering, programmeerwerkzaamheden verricht voor geïntimeerde, zijn zwager. Geïntimeerde claimt nu het (werkgevers)auteursrecht op de door appellant ontwikkelde softwareapplicatie, maar heeft de (gemotiveerd betwiste) stelling dat sprake was van een dienstverband onvoldoende onderbouwd.  Onder meer is onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake was van een gezagsverhouding tussen partijen. “Uit het tussen partijen gevoerde debat en de overgelegde stukken valt veeleer af te leiden dat geïntimeerde, behoudens de aanwijzingen die een nadere bepaling inhielden van de door hem verlangde prestaties, niet de bevoegdheid had om appellant aanwijzingen en instructies te verstrekken met betrekking tot de te verrichten programmeerwerkzaamheden. “

Vaststaat daarnaast dat appellant degene is die het technisch ontwerp en de gebruikersinterface van de programmatuur heeft ontworpen en geschreven. Dat hij in de programmatuur de wensen van geïntimeerde omtrent de in te voeren gegevens, de benodigde variabelen, de functies en de beveiliging van de applicatie heeft ingepast en daarbij de in de door geïntimeerde eerder gemaakte excel-sheets weergegeven informatie en grafieken tot voorbeeld heeft genomen, doet niet af aan het feit dat het programmeerwerk van de internetapplicatie door appellant is verricht. De internetapplicatie is (zo heeft appellant gemotiveerd gesteld en geïntimeerde onvoldoende betwist) het resultaat van scheppende arbeid en van creatieve keuzes van appellant, en kan dan ook bestempeld worden als een eigen intellectuele schepping van appellant. Dat wordt niet anders doordat appellant bij het schrijven van de broncode op bepaalde onderdelen programmatuur van derden heeft gebruikt.

Dat gegeven brengt echter nog niet met zich dat geïntimeerde gehouden is het beheer over het schoonmaakprogramma aan appellant over te dragen en dat geïntimeerde zich ervan moet onthouden om (zonder toestemming van appellant) wijzigingen in het schoonmaakprogramma aan te brengen. De vraag aan wie de broncode van het schoonmaakprogramma en het beheer over dat programma toekomt, is afhankelijk van hetgeen partijen te dien aanzien zijn overeengekomen.

Gezien de omstandigheden en gezien het gegeven dat appellant geen duidelijke andere afspraken met geïntimeerde heeft gemaakt moet het er wel voor worden gehouden dat geïntimeerde ervan mocht uitgaan dat hij het eigendoms- en gebruiksrecht van de programmatuur zou verkrijgen.  De stelling van appellant dat er tussen partijen een winstverdelingsafspraak tot stand is gekomen, is daarnaast onvoldoende onderbouwd.

Aangezien beide partijen voor een deel in het ongelijk gesteld worden, worden de proceskosten van beide instanties gecompenseerd.

Lees het vonnis arrest hier.