Gebruik van decodeerkaarten

20-04-2012 Print this page

B9 11119. Bernt Hugenholtz, IViR. Annotatie bij HvJ EU 4 oktober 2011 (Football Association Premier League / QC Leisure), NJ 2012-13, nr. 164, p. 1737-1762 (zie ook B9 10218).

Naar aanleiding van de door de kaartenhandelaars en kroegbazen gevoerde verweren hebben de Britse rechters een groot aantal prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie voorgelegd. Deze vragen betreffen in de eerste plaats het Britse wettelijke verbod op de invoer, verhandeling en het gebruik van buitenlandse decodeerkaarten. Is dit wel in overeenstemming met het vrije verkeer van goederen en diensten binnen de EU? En in verband daarmee: zijn de exclusieve territoriale licenties die door de Premier League aan de omroepen worden opgelegd niet in strijd met het Europese mededingingsrecht? In de tweede plaats wordt een aantal auteursrechtelijke vragen gesteld. Is het ontvangen van de satellietuitzendingen met behulp van ongeautoriseerde decodeerkaarten inbreukmakend? En hoe zit het met het vertonen van de televisie-uitzendingen in de pubs?

(…) Volgens vaste jurisprudentie van het Hof kan een beperking van de dienstenvrijheid worden gerechtvaardigd met een beroep op bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, mits deze beperking proportioneel is, dat wil zeggen: voor zover het betreft de bescherming van rechten die de essentie (het ‘specifieke voorwerp’) van het IE- recht uitmaken. Maar heeft de Premier League wel een auteursrecht op de door haar geproduceerde beeldregistraties? Op dit punt vertoont het arrest een merkwaardige redeneerkronkel. Volgens het Hof kan een sportwedstrijd ’niet worden beschouwd als een intellectuele schepping die kan worden aangemerkt als een werk in de zin van de richtlijn auteursrecht. Dat is in het bijzonder het geval voor voetbalwedstrijden, waarbij spelregels gelden die geen ruimte laten voor creatieve vrijheid in auteursrechtelijke zin’ (ro. 98). Inderdaad wordt algemeen aangenomen dat op sportwedstrijden geen auteursrecht rust. Maar het gaat in deze zaken om de bescherming van beeldverslagen van voetbalwedstrijden, niet om de wedstrijden als zodanig. Het Hof redt zich uit deze impasse door te overwegen dat er desalniettemin reden kan bestaan om op nationaal niveau aan sportwedstrijden een ‘vergelijkbare’ bescherming te bieden (ro. 100).

Lees de annotatie hier.