Het nieuwe filmauteurscontractenrecht

24-06-2015 Print this page
B913870

IER 2015/22, nr. 31, p. 163-169, D.J.G. Visser & J.A. Schaap: "Wie echter als hoofdrolspeler moet worden aangemerkt en wie niet, zou een lastige discussie kunnen gaan opleveren. Dit hoeft, gelukkig voor hem, echter niet door de producent te worden beslist of opgelost. Het is een kwestie die bij de repartitie van de collectief geïncasseerde proportionele billijke vergoeding pas aan de orde hoeft te komen. Norma moet dus gaan beslissen wie als hoofdrolspeler moet worden aangemerkt en recht heeft op die vergoeding.

De vergoeding kan alleen toekomen aan makers die als natuurlijke personen aan de film hebben meegewerkt.

“De werkgever die op grond van artikel 7 Auteurswet wordt aangemerkt als maker kan derhalve geen aanspraak maken op de vergoeding van lid 2 nu de scheppende arbeid niet feitelijk door hem is verricht.”

Dat zou een probleem kunnen zijn voor scenarioschrijvers, regisseurs of acteurs die om fiscale redenen via een BV werken. Dergelijke rechtspersonen kunnen eigenlijk geen aanspraak maken op (proportionele) billijke vergoeding. Zij zijn immers geen natuurlijke personen/feitelijke makers. Hetzelfde geldt dan vermoedelijk voor rechtspersonen die op grond van art. 8 Aw rechthebbende zijn op een film. De vraag is echter of dit (voor EU-onderdanen of voor iedereen) wel verenigbaar is met het Luksan-arrest. Verdedigbaar lijkt dat het recht op een filmwerk niet op grond van fictief makerschap bij de producent mag berusten, noch bij iemand anders dan de feitelijke maker."