Het publiek mag niet aanwezig zijn

24-11-2011 Print this page

B9 10453. HvJ EU, 24 november 2011, zaak C‑283/10, Circul Globus Bucureşti tegen UCMR – ADA (prejudiciële vragen Înalta Curte de Casaţie şi Justiţie, Roemenië).

Auteursrecht. Geschil tussen Roemeens Circus en Roemeense Buma. UCMR – ADA stelt dat het circus Globus zonder ‘niet-exclusieve’ licentie en zonder de passende vergoedingen te hebben betaald muziekenwerken aan het publiek ter beschikking heeft gesteld. Het circus stelt de componisten van de muziekwerken bij overeenkomst afstand hebben gedaan van ‘de aan het auteursrecht verbonden vermogensrechten’, maar rechtbank en hof in Roemenië oordelen dat het circus toch gehouden is tot betaling.

In cassatie vraagt de Roemeense Hoge Raad zich af of artikel 3, lid 1, Auteursrechtrichtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij enkel betrekking hebben op de mededeling aan publiek dat niet aanwezig is op de plaats waar de mededeling wordt gedaan, dan wel ook op elke andere rechtstreeks verrichte mededeling van een werk dat op een voor het publiek toegankelijke plaats wordt opgevoerd, ongeacht de wijze van openbare uitvoering of rechtstreekse opvoering van het werk.”

In antwoord stelt het HvJ EU dat  “richtlijn 2001/29, en meer bepaald artikel 3, lid 1, van deze richtlijn, aldus moeten worden uitgelegd dat zij uitsluitend betrekking hebben op de mededeling aan publiek dat niet aanwezig is op de plaats waar de mededeling wordt gedaan, met uitsluiting van elke andere rechtstreeks verrichte mededeling van een werk dat wordt opgevoerd op een voor het publiek toegankelijke plaats, ongeacht de wijze van openbare uitvoering of rechtstreekse opvoering van het werk.”

31. Vastgesteld moet worden dat noch artikel 3, lid 1, richtlijn 2001/29, noch enige andere bepaling van deze richtlijn het begrip „mededeling aan het publiek” definieert.

32. In een dergelijke situatie moet bij de uitlegging van een begrip van het recht van de Unie niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen van de bepaling waarin dit begrip is opgenomen, maar ook met de context waartoe dit begrip behoort en met de doelstellingen die worden nagestreefd door de regeling waarvan het deel uitmaakt.

33. Wat om te beginnen de context betreft, moet worden opgemerkt dat de tweede zin van punt 23 van de considerans van richtlijn 2001/29 preciseert dat aan het recht van mededeling van werken aan het publiek „een ruime betekenis [moet] worden gegeven die iedere mededeling omvat die aan niet op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig publiek wordt gedaan”.

34. Dienaangaande heeft het Hof in het arrest van 4 oktober 2011, Football Association Premier League e.a. (C‑403/08 en C‑429/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), de draagwijdte van voornoemd punt 23 verduidelijkt, en inzonderheid van de tweede zin ervan.

35.  Zo heeft het Hof in herinnering gebracht dat, gelet op de antecedenten van richtlijn 2001/29 en inzonderheid op gemeenschappelijk standpunt (EG) nr. 48/2000 van 28 september 2000, vastgesteld door de Raad met het oog op de aanneming van richtlijn 2001/29 (PB C 344, blz. 1), punt 23 van de considerans van deze richtlijn voortvloeit uit het voorstel van het Europees Parlement dat daarin wilde preciseren dat mededeling aan het publiek in de zin van die richtlijn geen betrekking heeft op „rechtstreekse afbeelding of uitvoering”, een begrip dat naar „de openbare opvoering en uitvoering” in artikel 11, lid 1, van de Berner Conventie verwijst. Laatstgenoemd begrip ziet ook op de vertolking van werken voor het publiek dat direct fysiek contact heeft met de persoon die het werk opvoert of uitvoert (zie arrest Football Association Premier League e.a., reeds aangehaald, punt 201).

36. Om dergelijke rechtstreekse openbare opvoeringen en uitvoeringen van de werkingssfeer van het begrip „mededeling aan het publiek” uit te sluiten in het kader van richtlijn 2001/29, is in voornoemd punt van de considerans dan ook gepreciseerd dat de mededeling aan het publiek betrekking heeft op mededelingen aan publiek dat niet op de plaats van oorsprong van de mededeling aanwezig is (zie arrest Football Association Premier League e.a., reeds aangehaald, punt 202).

37.  In een situatie zoals die welke aan de orde is in het hoofdgeding waarin, zoals uit de verwijzingsbeslissing blijkt, muziekwerken aan het publiek worden meegedeeld in het kader van circus- en cabaretvoorstellingen die rechtstreeks worden opgevoerd, is sprake van een dergelijk element van direct fysiek contact, zodat het publiek, in tegenstelling tot de voorwaarde die bij de tweede zin van punt 23 van de considerans van richtlijn 2001/29 is gesteld, aanwezig is op de plaats van oorsprong van de mededeling.

38. Wat vervolgens het door richtlijn 2001/29 nagestreefde doel betreft, dient te worden onderstreept dat uit de punten 2 en 5 van de considerans van deze richtlijn blijkt dat die richtlijn ertoe strekt, op het niveau van de Unie algemene, soepele rechtsregels tot stand te brengen ter bevordering van de ontwikkeling van de informatiemaatschappij, alsook het huidige auteursrecht en de huidige naburige rechten aan te passen en aan te vullen teneinde te kunnen reageren op de technologische ontwikkeling die nieuwe exploitatievormen van beschermde werken in het leven heeft geroepen.

39. Hieruit volgt dat de door richtlijn 2001/29 beoogde harmonisatie waaraan de eerste zin van punt 23 van de considerans van richtlijn 2001/29 refereert, niet kan worden geacht betrekking te hebben op de „traditionele” vormen van mededeling aan het publiek, zoals de rechtstreekse opvoering of uitvoering van een werk.

40. Deze vaststelling wordt overigens bevestigd door de derde en de vierde zin van punt 23 van de considerans van richtlijn 2001/29, volgens welke het recht van mededeling van een werk aan het publiek zich dient uit te strekken tot elke dergelijke doorgifte of wederdoorgifte van het werk aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van uitzending, en het geen betrekking heeft op enige andere handeling. Dit recht ziet dus niet op handelingen die geen „doorgifte” of „wederdoorgifte” van een werk impliceren, zoals handelingen waarbij een werk rechtstreeks wordt opgevoerd of uitgevoerd.

41. Uit een en ander volgt dat op de eerste en de tweede vraag moet worden geantwoord dat richtlijn 2001/29, en meer bepaald artikel 3, lid 1, van deze richtlijn, aldus moeten worden uitgelegd dat zij uitsluitend betrekking hebben op de mededeling aan publiek dat niet aanwezig is op de plaats waar de mededeling wordt gedaan, met uitsluiting van elke andere rechtstreeks verrichte mededeling van een werk dat wordt opgevoerd op een voor het publiek toegankelijke plaats, ongeacht de wijze van openbare uitvoering of rechtstreekse opvoering van het werk.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:  Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, en meer bepaald artikel 3, lid 1, van deze richtlijn, moeten aldus worden uitgelegd dat zij uitsluitend betrekking hebben op de mededeling aan publiek dat niet aanwezig is op de plaats waar de mededeling wordt gedaan, met uitsluiting van elke andere rechtstreeks verrichte mededeling van een werk dat wordt opgevoerd op een voor het publiek toegankelijke plaats, ongeacht de wijze van openbare uitvoering of rechtstreekse opvoering van het werk.

Lees het arrest hier.