Het ter beschikking staan

05-07-2011 Print this page

B9 9884. Gerechtshof ’s-Gravenhage, 28 juni 2011, zaaknr. 200.0720254/01, Stichting Leenrecht tegen Vereniging van Openbare Bibliotheken in Nederland (VOB) (met dank aan Marloes Bakker & Dirk Visser, Klos Morel Vos & Schaap).

Auteursrecht. Uitlening bibliotheekboeken. Ter beschikking staan versus ter beschikking stellen. De Stichting Leenrecht stelt dat voor het verlengen van een de uitleentermijn van een bibliotheekboek een nieuwe vergoeding moet worden afgedragen. Het hof bekrachtigt echter het vonnis waarvan beroep (Rechtbank ’s-Gravenhage, 24 maart 2010, B9 8697) en concludeert met de rechtbank dat een verlenging geen nieuwe openbaarmaking is. Een verlenging is bovendien slechts een verlenging van de oorspronkelijke uitleentermijn en geen nieuwe uitlening, waardoor geen nieuwe afdracht van een billijke vergoeding verschuldigd is aan de Stichting Leenrecht. “De door rechtbank en hof aanvaarde uitleg impliceert dat een verlenging onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke uitlening en dus valt onder de daarvoor geldende wettelijke regeling.”

Openbaarmaking: 11. Nu de hiervoor aangehaalde bepalingen zijn ingevoerd ter implementatie van de VRL [Verhuur- en leenrechtrichtlijn – B9], dienen zij richtlijnconform te worden uitgelegd, waarbij het begrip ‘uitlening’ als een autonoom Unierechtelijk begrip dient te worden aangemerkt dat uniform moet worden uitgelegd op het grondgebied van de Europese Unie. In dat verband is van belang dat uit de betreffende bepalingen uit de AW en uit de toelichting daarop niet blijkt dat de Nederlandse  wetgever iets anders beoogd dan de VRL. Daarbij verdient wel opmerking dat, zoals uit het voorgaande blijkt, de kwalificatie van ‘uitlening’ als een vorm van openbaarmaking een keuze van de Nederlandse wetgever is, die niet mag leiden tot een andere betekenis van dit begrip dan die welke het in de VRL heeft.(…).

13. Een belangrijk argument van Stichting Leenrecht voor haar stalling dat verlenging als nieuwe uitlening kwalificeert is ontleend aan de omstandigheid dat uitlening door de Nederlandse wetgever als een vorm van openbaarmaking is aangemerkt. Stichting Leenrecht doet in dit verband een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 1995, NJ 1995, 669 (Bigott/Doucal), waarin is geoordeeld dat, om te kwalificeren als openbaarmaking, vereist is dat het werk op een of andere manier aan het publiek ter beschikking komt. Volgens Stichting Leenrecht leidt de omstandigheid dat de overige leden  van de bibliotheek het betreffende werk tijdens de uitlening kunnen reserveren en dat zodanige reserveringen in de weg staan aan verlenging, tot de conclusie dat verlenging is aan te merken als een nieuwe uitlening, omdat de mogelijkheid tot reservering meebrengt dar het werk aan het eind van de primaire leentermijn aan het publiek ter beschikking komt.

14.  Dit argument snijdt geen hout. De in voormeld arrest gegeven regel dat, om te kwalificeren als openbaarmaking, vereist is dat het werk op een of andere manier aan het publiek ter beschikking komt, brengt immers niet (a contrario) mee dat telkens als het werk aan het (relevante) publiek ter beschikking komt, sprake is van sen nieuwe juridisch relevante openbaarmaking.  Stichting Leenrecht ziet over het hoofd dat reeds sprake is van ‘aan het publiek ‘ter beschikking komen komen’ in de zin van hat auteursrecht zodra van werk in hwt bestand van uit te lenen werken van een bibliotheek word opgenomen. Vanaf dat moment wordt een werk ter uitlening aan hat publiek aangeboden. Zulk een aanbieding aan het publiek is noch naar de inhoud en strekking van de VRL, noch het Nederlandse auteursrecht aan te merken als een ‘uitlening’. Het op deze wijze ter beschikking staan van hat publiek stopt niet nadat het werk is uitgeleend aan één concrete gebruiker;  bet betreffende werk blijft immers in het bestand van de bibliotheek en de mensen uit het publiek kunnen dat desgewenst reserveren voor de periode na afloop van de eerste uitleentermijn. Gebeurt dat niet, dan verandert de situatie niet. Daaruit volgt evenzeer dat het “vrij zijn of komen”, c.q. de mogelijkheid tot reservering van het betreffende werk voor een concrete uitlening, niet leidt tot een (hernieuwd) ter beschikking komen van het grote  publiek, zodat van een (tusssentijdse) juridisch relevante openbaarmaking die aan de weg zou staan aan het voortduren van de uitlening geen sprake is.

15. Uitlening is, zo blijkt uit de VRL, alsook uit dc hiervoor aangehaalde bepalingen van de Aw (vergelijk ook artikel 15g Aw), een rechtshandeling, waarbij het werk voor een beperkte aan een bepaalde persoon uit het betreffende publiek ten gebruik wordt afgestaan. ‘Verlenging is, gelet op het voorgaande, niet als een, in het kader van bet communautaire begrip ‘uitlening’ relevante nieuwe rechtshandeling aan te merken. De periode van verlenging valt immers onder de ‘beperkte tijd’ gedurende welke een gebruiker het werk tot zijn (feitelijke) beschikking krijgt.

Bruikleen: 17. Voor zover nog van belang, vloeit ook uit het overige civiele recht voort dat een verlenging van de gebruiksduur niet kan worden aangemerkt als een nieuwe uitlening. Uitlening door de bibliotheek aan de consument heeft naar Nederlands civiel recht het meest weg van een overeenkomst van bruikleen. (…) Nu bij de verlening van de uitlening geen sprake is, althans hoeft et zijn, van een teruggeven en weer op nieuw in gebruik geven, is derhalve geen sprake van een nieuwe uitlening, maar van een voortdurende uitlening.

Billijke vergoeding: 19. (…) Dat over de periode van verlenging niet een separate vergoeding behoefd te worden betaald, betekent niet dat de door de auteur te ontvangen vergoeding niet mede betrekking heeft op deze periode. (…)

Drie-stappentoets. 21. (…) Dat dc beperking g als zodanig niet voldoet aam de drie-stappentoets wordt door Stichting Leenrecht (terecht)niet bepleit. Het gaat in casu om dc vraag of verlenging van een uitlening dient te worden aangemerkt als een nieuwe uitlening. Stichting Leenrecht betoogt dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, omdat anders een categorale uitzondering wordt gecreëerd, hetgeen in strijd is met dc eerste stap (beperkingen zijn alleen toelaatbaar in bijzondere gevallen). Dat betoog slaagt niet. Door uitleg van bet begrip uitlenen wordt geen uitzondering daarop gecreëerd. De door rechtbank en hof aanvaarde uitleg impliceert dat een verlenging onderdeel uitmaakt van de oorspronkelijke uitlening en dus valt onder de daarvoor geldende wettelijke regeling. Evenmin wordt, gelet op hetgeen in rov. 20 is overwogen, door die uitleg op zichzelf afbreuk gedaan aan de normale exploitatie van het recht of worden de wettige belangen van de auteurs onredelijk geschaad.

Lees het arrest hier.