Het waarderen van uitvinderswerkzaamheid

08-03-2012 Print this page

B9 10907. Gerechtshof ’s-Gravenhage, 6 maart 2012, HA ZA 08-1040, Van Holsteijn en Kemna Special Products B.V. tegen Zehnder Group Nederland B.V. (Met dank aan Otto Swens, Vondst).

Octrooirecht. Het Hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep (rechtbank Den Haag, 25 november 2009, IEPT20091125), waarbij de rechtbank het Nederlandse deel van het octrooi van eiser VHK (m.b.t. een “kameratmosfeerconditioneereenheid” nietig verklaarde, waardoor van inbreuk door de verhandeling van de ( anders wel onder de beschermingsomvang van het octrooi vallende) luchtbehandelings-eenheid van gedaagde Zehnder (voorheen Stork) geen sprake was.

Het Hof oordeelt dat conclusie I nietig is wegens gebrek aan inventiviteit (“in het aanbrengen van een laag isolatiemateriaal word geen uitvinderswerkzaamheid gewaardeerd”) en dat het daarnaast niet aannemelijk is gemaakt dat de vervolgconclusies 2  en 3 inventieve maatregelen bevatten. Het Hof acht volgconclusie 4 tenslotte nietig wegens ongeoorloofde uitbreiding ten opzichte van de ingediende stukken: “de materie van conclusie 4 wordt derhalve niet gedekt door de ingediende octrooiaanvraag.”

Met betrekking tot de in reconventie gevorderde verklaring voor recht van niet-inbreuk op het Duitse deel van het octrooi (waarbij Zehder een beroep doet op de zogeheten squeeze variant van het Gilette-verweer),  oordeelt van het Hof (ten overvloede, aangezien het een voorwaardelijke vordering betreft) dat de Duitse rechter exclusief bevoegd is om daarover te oordelen (GAT/LuK, Roche/Primus II).

Lees het arrest hier.