HvJ EU: Auteursrecht, strafrecht en het vrije verkeer van goederen

21-06-2012 Print this page

B9 11364. Hof van Justitie EU, 21 juni 2012,  zaak C-5/11, Strafzaak tegen Titus Donner (Prejudiciële vragen Bundesgerichtshof, Duitsland).

“Het vrije verkeer van goederen mag worden beperkt op grond van het auteursrecht. Een Lidstaat mag strafrechtelijke vervolging instellen tegen een vervoerder wegens medeplichtigheid aan de illegale verspreiding van auteursrechtelijk beschermde werken in die Lidstaat, zelfs als deze werken niet auteursrechtelijk zijn beschermd in de Lidstaat van de verkoper."

Auteursrecht. Strafrecht. Distributie. Vrij verkeer van Goederen. Is strafvervolging in strijd met het beginsel van vrij verkeer van goederen? Nee, antwoord het Hof  in een geschil over de verhandeling van reproducties van bekende meubelen.

Het Italiaanse Dimensione verkoopt de reproducties en een deel van de verkoop is gericht op klanten in Duitsland. In Duitsland worden de artikelen aangemerkt als kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken van toegepaste kunst. In Italië zijn de artikelen echter naar nationaal auteursrecht niet beschermd of is het auteursrecht daarop in de praktijk niet afdwingbaar. De strafprocedure is gericht tegen de Duitse bedrijfsleider Donner wegens medeplichtigheid aan de onrechtmatige distributie van een auteursrechtelijk beschermd werk in Duitsland.

Aan het Hof is de vraag gesteld of de Duitse autoriteiten zich op artikel 36 VWEU (EU Verdrag) en met name het bepaalde met betrekking tot de industriële en commerciële eigendom kunnen beroepen. Artikel 36 VWEU is aan de orde “omdat vaststaat dat de strafvervolging een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking tussen de lidstaten in de zin van artikel 34 VWEU vormt.” De vraag rijst dus of deze strafvervolging kan worden gerechtvaardigd uit hoofde van artikel 36 VWEU.

Het Hof oordeelt dat de nationale rechter in elk individueel geval moet beoordelen of er aanwijzingen zijn dat die handelaar, enerzijds, zich inderdaad richtte op leden van het publiek in de lidstaat waar handelingen werden verricht die leidden tot „distributie onder het publiek” en, anderzijds, niet onkundig kon zijn van de gedragingen van de betrokken derde. In de omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot het hoofdgeding, kunnen gegevens zoals het bestaan van een Duitstalige website, de inhoud en wijze van verspreiding van het reclamemateriaal van Dimensione en haar samenwerking met Inspem, een bedrijf dat zich bezighoudt met leveringen naar Duitsland, concrete aanwijzingen voor dergelijke gerichte activiteiten zijn.

Op het eerste deel van de prejudiciële vraag moet dan ook worden geantwoord dat een handelaar die zijn reclame richt op leden van het publiek in een bepaalde lidstaat en voor hen een specifieke wijze van levering en betaling creëert of beschikbaar stelt, of dit aan een derde toestaat, zodat deze leden van het publiek kopieën van in die lidstaat auteursrechtelijk beschermde werken kunnen laten leveren, in de lidstaat waar de levering plaatsvindt „distributie onder het publiek” in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 verricht.

De voor een handelaar in een lidstaat bestaande beperking vanwege een strafrechtelijk verbod op verspreiding in een andere lidstaat berust niet op een handeling of de toestemming van de rechthebbende, maar op het feit dat de voorwaarden voor de bescherming van het auteursrecht in de verschillende lidstaten uiteenlopen. De beperking van het vrije verkeer van goederen die daarvan het gevolg is, is gerechtvaardigd en is evenredig aan het nagestreefde rechtmatige doel in omstandigheden als die van het hoofdgeding, waarin de verdachte opzettelijk, of in ieder geval bewust, betrokken was bij handelingen die leidden tot verspreiding onder het publiek van beschermde werken in een lidstaat waar het auteursrecht onverkort bescherming genoot, waardoor inbreuk is gemaakt op het uitsluitende recht van de auteursrechthebbende.

Op het tweede deel van de prejudiciële vraag moet dus worden geantwoord dat de artikelen 34 VWEU en 36 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat een lidstaat op grond van het nationale strafrecht vervolging instelt wegens medeplichtigheid aan de illegale verspreiding van kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken wanneer kopieën van dergelijke werken in die lidstaat onder het publiek worden verspreid in het kader van specifiek op het publiek in die staat gerichte verkopen vanuit een andere lidstaat waar deze werken niet auteursrechtelijk zijn beschermd of waar de bescherming die zij genieten, niet rechtens afdwingbaar is jegens derden.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

Een handelaar die zijn reclame richt op leden van het publiek in een bepaalde lidstaat en voor hen een specifieke wijze van levering en betaling creëert of beschikbaar stelt, of dit aan een derde toestaat, zodat deze leden van het publiek kopieën van in die lidstaat auteursrechtelijk beschermde werken kunnen laten leveren, verricht in de lidstaat waar de levering plaatsvindt „distributie onder het publiek” in de zin van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.

De artikelen 34 VWEU en 36 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat een lidstaat op grond van het nationale strafrecht vervolging instelt wegens medeplichtigheid aan de illegale verspreiding van kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken wanneer kopieën van dergelijke werken in die lidstaat onder het publiek worden verspreid in het kader van specifiek op het publiek in die staat gerichte verkopen vanuit een andere lidstaat waar deze werken niet auteursrechtelijk zijn beschermd of waar de bescherming die zij genieten, niet rechtens afdwingbaar is jegens derden.

Lees het arrest hier. Persbericht HvJ hier.