Identificatie van een abonnee (Nederlandse vertaling)

05-12-2011 Print this page

B9 10432. HvJ EU, 17 november 2011, conclusie A-G Jääskinen in zaak C-461/10, Bonnier Audio AB c.s. tegen Perfect Communication Sweden AB (prejudiciële vragen Högsta domstol, Zweden).

Nederlandse vertaling inmiddels beschikbaar. Auteursrecht. Afgifte NAW-gegevens bij gestelde auteursrechtinbreuk (in casu door het ter beschikking stellen van luisterboeken). Staat de Richtlijn Bewaring van Gegevens (2006/24) in de weg aan de toepassing van op de Handhavingsrichtlijn (2004/48) gebaseerde nationale bepalingen, volgens welke in een civielrechtelijke procedure een internetprovider kan worden gelast aan een auteursrechthebbende informatie te verstrekken over de abonnee aan wie de internetprovider het IP-adres heeft toegewezen dat is gebruikt om inbreuk te maken op het auteursrecht?

Naar mening van de A-G is dat niet het geval. Richtlijn 2006/24 is, kort gezegd, niet van toepassing op civiele procedures. Op grond van nationale bepalingen kan een rechter in een civiele procedure een internetprovider wel gelasten om bepaalde informatie over een abonnee aan een auteursrechthouder te verstrekken, maar die informatie moet “evenwel zijn bewaard om voor dat doel te kunnen worden verstrekt en gebruikt overeenkomstig gedetailleerde nationale bepalingen die zijn vastgesteld met eerbiediging van het Unierecht op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens.”

Richtlijn 2006/24 heeft betrekking op de bewaring van gegevens door de overheid met het oog op de opsporing van ernstige criminaliteit. Wat door particulieren aangevoerde inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten betreft stelt de A-G vast dat richtlijn 2006/24 niet voorziet in de mogelijkheid of de verplichting die gegevens voor een dergelijk doel te bewaren of te gebruiken. Richtlijn 2006/24 is bijgevolg ratione materiae niet van toepassing op het hoofdgeding, waar het gaat om een civiele procedure.

Richtlijn 2004/48 geeft aan dat de wetgeving inzake de verwerking van persoonsgegevens moet worden nageleefd. Zij geeft daarentegen niet aan welke persoonsgegevens kunnen worden bewaard, noch wat het doel en de duur van de bewaring ervan is en welke personen toegang tot die gegevens kunnen hebben in geval van inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten. Volgens de A-G voorziet de huidige wetgeving van de Unie derhalve niet in “de noodzakelijke modaliteiten voor de bewaring en doorgifte van persoonsgegevens die bij elektronische communicatie worden gegenereerd met het oog op de doorgifte ervan in geval van een door particulieren aangevoerde inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten.”

Het Hof heeft in het arrest Promusicae en in de beschikking LSG geoordeeld dat richtlijn 2002/58 (Richtlijn Privacy en Elektronische Communicatie) niet uitsluit dat de lidstaten de verplichting opleggen om in het kader van een civiele procedure persoonsgegevens mee te delen, maar dat het Unierecht niet eist dat de lidstaten een dergelijke verplichting opleggen.

De houders van intellectuele-eigendomsrechten mogen volgens de A-G echter niet worden bevoordeeld door hun toe te staan persoonsgegevens te gebruiken die rechtmatig zijn verzameld of bewaard voor doeleinden die geen verband houden met de bescherming van hun rechten. Het verzamelen en het gebruik van die gegevens voor dergelijke doeleinden, met eerbiediging van het Unierecht op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens, impliceert dat de nationale wetgever vooraf gedetailleerde bepalingen heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 15 van richtlijn 2002/58.

Conclusie A-G : “Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Högsta domstol als volgt te beantwoorden:

„Richtlijn 2006/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken en tot wijziging van richtlijn 2002/58/EG, is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor andere doeleinden dan die bedoeld in artikel 1, lid 1, van die richtlijn. Derhalve staat die richtlijn niet in de weg aan de toepassing van een nationale bepaling op grond waarvan de rechter in een civiele procedure een internetprovider met het oog op de identificatie van een bepaalde abonnee gelast aan een auteursrechthouder of diens vertegenwoordiger informatie te verstrekken over de abonnee aan wie die provider het IP-adres heeft toegewezen dat is gebruikt, om inbreuk te maken op dat recht. Die informatie moet evenwel zijn bewaard om voor dat doel te kunnen worden verstrekt en gebruikt overeenkomstig gedetailleerde nationale bepalingen die zijn vastgesteld met eerbiediging van het Unierecht op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens.”

Lees de conclusie hier.



Artikel 1 lid 1 Richtlijn Bewaring van Gegevens: 1. Deze richtlijn heeft tot doel een harmonisatie tot stand te brengen van de nationale bepalingen van de lidstaten waarbij aan aanbieders van elektronische communicatiediensten of een openbaar communicatienetwerk verplichtingen worden opgelegd inzake het bewaren van bepaalde gegevens die door hen gegenereerd of door hen worden verwerkt, teneinde te garanderen dat die gegevens beschikbaar zijn voor het onderzoeken, opsporen en vervolgen van ernstige criminaliteit zoals gedefinieerd in de nationale wetgevingen van de lidstaten.

Artikel 8 Handhavingsrichtlijn: 1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde rechterlijke instanties tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, op gerechtvaardigd en redelijk verzoek van de eiser kunnen gelasten dat informatie over de herkomst en de distributiekanalen van de goederen of diensten die inbreuk maken op een intellectueleeigendomsrecht, wordt verstrekt door de inbreukmaker en/of door een andere persoon die: a) de inbreukmakende goederen op commerciële schaal in zijn bezit blijkt te hebben; b) de inbreukmakende diensten op commerciële schaal blijkt te gebruiken;