Indirecte belemmering van de vrijheid van meningsuiting

25-10-2011 Print this page

B9 10329. Vzr. Rechtbank Rotterdam, 25 oktober 2011, LJN: BU1436, Holland Casino tegen Rosman (met dank aan Jurian van Groenendaal, Boekx).

Mediarecht /(on)rechtmatige publicaties. Interessante zaak over de afweging van (arbeidsrechtelijke/contractuele) geheimhouding en vrijheid van meningsuiting. Eiser Holland Casino maakt bezwaar tegen de voorgenomen publicatie van een boek van gedaagde, een voormalig werknemer van Holland Casino. Aardig aan deze zaak is dat Holland Casino niet meteen een verbod vordert, maar een vordering ex art. 843 Rv instelt, afgifte tot inzage van bepaalde bescheiden, i.c. het boek, alsmede een vordering tot het uitstellen van de openbaarmaking van het boek tot minstens 10 dagen na de afgifte ter inzage.

De voorzieningenrechter wijst de vorderingen echter af. De bedongen geheimhouding levert geen voldoende rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv op. Hoewel artikel 10 EVRM toetsing vooraf niet zonder meer uitsluit blijkt uit de jurisprudentie dat daarvoor slechts zeer beperkt ruimte bestaat. De achterliggende gedachte is dat het “chilling effect” moet worden voorkomen; de wetenschap dat een tekst tevoren zal worden bekeken leidt tot een maatschappelijk ongewenst geachte terughoudendheid bij de schrijver.

“Daaraan doet niet af dat kennisname vooraf op zich geen verplichte toestemming voor publicatie en ook geen directe belemmering van de vrijheid van meningsuiting inhoudt; die kennisname wordt immers in dit geval louter gevraagd om volgende stappen, die wel een dergelijke belemmering inhouden, mogelijk te maken. Indirect strekt de inzage dus wel tot belemmering van de vrijheid van meningsuiting. Om die reden bestaat in beginsel, behoudens andersluidende afspraken, geen verplichting tot inzage vooraf. Hoewel denkbaar is dat er zo zwaarwegende belangen in het geding zijn dat er in een zeer uitzonderlijk geval toch ruimte is voor het verplichten van een schrijver om zijn manuscript van tevoren aan een ander te laten lezen is hetgeen Holland Casino in dit verband gesteld daartoe volstrekt onvoldoende. Zij immers slechts in zeer algemene bewoordingen gewag gemaakt van reputatieschade.”(4.6).

4.6.1. Het geheimhoudingsbeding uit de vaststellingsovereenkomst is naar voorlopig oordeel in de plaats gekomen van dat uit de arbeidsovereenkomst, zodat nu alleen het beding uit de vaststellingsovereenkomst van belang is.

4.6.2. De door Holland Casino gevorderde inzage in do drukproef/het manuscript van een door een ex-werknemer uit te geven boek acht Holland Casino noodzakelijk om te onderzoeken of zij op grond van het geheimhoudingsbeding daadwerkelijk een publicatieverbod wil vragen. De vraag, of de dreigende schending van dat beding (in combinatie met de weigering van Rosman toe te zeggen dat hij het beding niet zal schenden, zijn uitgever te noemen en het manuscript ter inzage te geven) voldoende rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv oplevert, zoals Holland Casino stelt, wordt door de voorzieningenrechter ontkennend beantwoord.

4.6.3. Op zichzelf kan het vergaren van bewijs dat sprake is van (een reële dreiging van) handelen in strijd met expliciet overeengekomen bedingen een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv opleveren. Dat belang speelt in dit geval echter in die zin geen rol, dat, zodra Rosman het boek publiceert en daarin vermeldingen in strijd met het beding opneemt, daarmee het bewijs geleverd is. Weliswaar is dan de - eventuele - schending reeds een feit, maar dat is voor het bewijsaspect niet van belang. De situatie dat te vrezen valt dat het bewijs ook later niet geleverd zou kunnen worden doet zich hier niet voor. De genoemde weigeringen tot het verstrekken van informatie hebben daarbij geen zelfstandig belang. Dat Rosman erkent dat hij gebonden is aan het geheimhoudingsbeding hij ter zitting bevestigd. Een toezegging dat hij het zal respecteren is in het kader van te vergaren bewijs irrelevant; de weigering die toezegging te doen leidt er hoogstens toe, dat de dreiging van inbreuk op het geheimhoudingsbeding als moet worden beschouwd.

4.6.4. Dat die dreiging reëel is, levert echter evenmin het vereiste belang op. Het belang dat Holland Casino met de inzage in feite voor ogen is het belang om tevoren kennis te nemen van de tekst van het boek, zodat bedoelde schending van het beding voorkomen wordt. Zij heeft daartoe ook al een kort geding strekkende tot een (gedeeltelijk) publicatieverbod in het vooruitzicht gesteld. Dat is weliswaar een belang, maar geen rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv.  De afweging tussen enerzijds de vrije meningsuiting en anderzijds de daaraan inherente mogelijkheid dat die tot schade (al dan niet bestaande in reputatieschade) bij anderen leidt is immers in het EVRM (artikel 10) en de Grondwet(artikel 7) al gemaakt. Deze keuze houdt, in elk geval voor wat betreft artikel 7 Grondwet, expliciet in dat niemand tevoren toestemming nodig om zijn mening - in druk - openbaar te maken. Hoewel artikel 10 EVRM toetsing vooraf niet zonder meer uitsluit blijkt uit de jurisprudentie dat daarvoor slechts zeer beperkt ruimte bestaat. De achterliggende gedachte is dat het “chilling effect” moet worden voorkomen; de wetenschap dat een tekst tevoren zal worden bekeken leidt tot een maatschappelijk ongewenst geachte terughoudendheid bij de schrijver.

4.6.5. Daaraan doet niet af dat kennisname vooraf op zich geen verplichte toestemming voor publicatie en ook geen directe belemmering van de vrijheid van meningsuiting inhoudt; die kennisname wordt immers in dit geval louter gevraagd om volgende stappen, die wel een dergelijke belemmering inhouden, mogelijk te maken. Indirect strekt de inzage dus wel tot belemmering van de vrijheid van meningsuiting. Om die reden bestaat in beginsel, behoudens andersluidende afspraken, geen verplichting tot inzage vooraf. Hoewel denkbaar is dat er zo zwaarwegende belangen in het geding zijn dat er in een zeer uitzonderlijk geval toch ruimte is voor het verplichten van een schrijver om zijn manuscript van tevoren aan een ander te laten lezen is hetgeen Holland Casino in dit verband gesteld daartoe volstrekt onvoldoende. Zij immers slechts in zeer algemene bewoordingen gewag gemaakt van reputatieschade.

4.6.6. Daaraan doet evenmin af dat, zoals Holland Casino op zichzelf terecht heeft gesteld, een werknemer, in dit geval Rosman, die (in ieder geval op de achtergrond) werd bijgestaan door een advocaat, in beginsel bij het einde van het dienstverband inzage vooraf kan toezeggen en daaraan dan ook (behoudens zeer bijzondere omstandigheden) gebonden is. Dat vereist echter een expliciete contractuele bepaling van de strekking dat de (ex)werkgever voor publicatie inzage zal krijgen in door de (ex)werknemer te publiceren werk. Een dergelijke bepaling is niet opgenomen in de vaststellingsovereenkomst. Het opgenomen beding voorziet niet in een dergelijke controle vooraf, naar blijkt uit de onder 2.2 geciteerde tekst onder 11, nog daargelaten of Holland Casino Rosman kan houden aan de, naar de letter genomen zeer ruime tekst daarvan. Er is ook geen grond om de vaststellingsovereenkomst, waarvan de bewoordingen geacht moeten worden de bedoeling duidelijk weer te geven, zo uit te leggen dat daarin een dergelijke afspraak is vervat. Deze kan dan ook geen grond bieden aan de thans gevorderde voorziening. 

4.7. Gelet op het voorgaande behoeft de vraag of wel is voldaan aan de andere eisen van artikel 843a Rv geen beantwoording en zal het onder (i) gevorderde Worden afgewezen.

4.8. Het voorgaande neemt uiteraard niet weg dat zo nodig achteraf - na publicatie van het boek - getoetst zal kunnen worden of bepaalde in het boek gedane uitlatingen van Rosman in strijd zijn met het geheimhoudingsbeding (dan we] in strijd zijn met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt) en of Rosman op grond daarvan jegens Holland Casino schadeplichtig is.

Lees het vonnis hier of hier (rechtspraak.nl).