Kinderen van de rekening

17-02-2012 Print this page

B9 10811. Gerechtshof Amsterdam 3 februari 2012, zaakr. 200.101.312/01 SKG,  Wettelijk vertegenwoordiger minderjarige tegen de stichting NTR (met dank aan Freek Stoové & Charissa Koster, ABC Legal).

Mediarecht. Portretrecht. Geschil over de al dan niet gegeven toestemming en het bestaan van een veto-recht m.b.t. een uitzending van het  televisieprogramma ‘Kinderen van de rekening’ over de minderjarige zoon van appellant. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep in turbo-spoedappel na vzr. Rb. Amsterdam, 27 januari 2012, B9 10750.

De NTR heeft opnamen gemaakt van een minderjarige die op last van de rechter in een opvanghuis zit. Nadat de opnamen zijn verwerkt in een televisieprogramma krijgt de vader - voorafgaand aan uitzending - inzage. Hij weigert namens zijn minderjarige zoon alsnog toestemming. Omdat onduidelijk is onder welke voorwaarden er aanvankelijk medewerking is toegezegd en of er een vetorecht was, werd de uitzending door de voorzieningenrechter verboden, met daaraan verbonden de voorwaarde dat een bodemprocedure aanhangig moest worden gemaakt. Mocht er van een vetorecht echter toch geen sprake zijn, dan zouden geportretteerde en diens vader geen bezwaar maken op grond van het portretrecht.

Het Hof oordeelt anders. Een “beroep op het bepaalde in artikel 21 Auteurswet is door het verlenen van toestemming in de regel afgesloten”, maar die toestemming is i.c. aanvankelijk zeker gegeven en dat  in een vroeg stadium is aangegeven dat geen verdere opnamen mochten worden gemaakt is niet aannemelijk gemaakt. Ook de toezegging of het bestaan van een ‘vetorecht’ is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit de mededeling van de NTR dat “zij eventuele bezwaren kenbaar zouden kunnen maken” valt een dergelijke toezegging niet op te maken.

Dat de documentaire de reputatie van de geportretteerde zoon op onaanvaardbare wijze aantast en/of dat er gronden zijn om aan te nemen dat de documentaire afwijkt van de normen van een zorgvuldige en maatschappelijk aanvaardbare journalistiek is daarnaast niet aannemelijk. Naar oordeel van het Hof recht is geen sprake van een situatie waarin bescherming van het privé-leven dient te prevaleren boven de in artikel 10 EVRM gewaarborgde uitingsvrijheid. De verbodsvorderingen worden derhalve afgewezen.

Lees het arrest hier.