Noot Geerts bij HvJEU Canal Digital

24-04-2017 Print this page
B914921

P.G.F.A. Geerts, Annotatie bij HvJEU 26 oktober 2016, Canal Digital, IEPT20161026, IER 2017/18, p. 154-155.

 

“1. Een korte noot onder een duidelijk arrest. Canal Digital is een bedrijf dat televisieprogramma’s aanbiedt. In een reclamecampagne (op televisie en internet) biedt het bedrijf abonnementen aan. De kosten van die abonnementen bestaan uit maandelijkse en halfjaarlijkse kosten, waarbij de halfjaarlijkse kosten veel hoger zijn dan de maandelijkse. In die reclamespots springen (kort gezegd) de maandelijkse kosten in het oog, terwijl de halfjaarlijkse kosten worden weggelaten of veel minder opvallend worden vermeld.

 

2. Met zijn (zeven) prejudiciële vragen wenst de verwijzende Deense (straf)rechter in de kern te vernemen of zo’n reclameboodschap als een misleidende handelspraktijk beschouwd kan worden.

 

[...]

 

6. [...] Het zal niemand verbazen dat het HvJ EU hier wijst op de verplichting van de nationale rechter om (r.o. 34) “bij de toepassing van nationale bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn, die bepalingen zoveel mogelijk aldus uit te leggen dat de toepassing ervan in overeenstemming is met de doelstellingen van de richtlijn”. Dat betekent dat de Deense rechter met het genoemde vereiste rekening dient te houden (r.o. 35) “ook al blijkt dat vereiste niet uitdrukkelijk uit de bewoordingen van de betrokken nationale regeling.”

 

7. De rechter (ook de Deense) moet dus rekening houden met de beperkingen qua tijd die het communicatiemedium meebrengt. Daaruit volgt (r.o. 63) “dat de handelspraktijk, wanneer het wegens de intrinsieke kenmerken van het betrokken product en de beperkingen die eigen zijn aan het gebruikte communicatiemedium onmogelijk is om alle essentiële informatie over dat product te verstrekken, slechts bepaalde aspecten daarvan mag vermelden, mits de handelaar voor het overige naar zijn website verwijst en de essentiële informatie over de voornaamste kenmerken van het product, over de prijs en de overige voorwaarden daarop te vinden is, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van richtlijn 2005/29.”

 

8. Het arrest leert voorts dat art. 7 lid 4 Richtlijn OHP een uitputtende opsomming bevat van de essentiële informatie die in een uitnodiging tot aankoop moet worden verstrekt (r.o. 68). Het HvJ EU voegt daar nog wel aan toe dat in het geval de handelaar in een uitnodiging tot aankoop alle in art. 7 lid 4 Richtlijn OHP vermelde informatie verstrekt, dat niet uitsluit dat die handelspraktijk als misleidend in de zin van art. 6 lid 1 of art. 7 lid 2 Richtlijn OHP kan worden aangemerkt. Een begrijpelijke beslissing. Immers, die informatie kan - om maar eens wat te noemen - op onduidelijke/onbegrijpelijke wijze worden gepresenteerd.

                     

9. Het zal duidelijk zijn dat het arrest van HvJ EU geen verrassingen in zich herbergt. Althans die heb ik niet kunnen ontdekken. Heel eerlijk gezegd vraag ik mij af waarom deze zaak bij het HvJ EU terecht is gekomen. Er wordt door de verwijzende rechter toch vooral naar de bekende weg gevraagd, waardoor het HvJ EU niet veel meer heeft kunnen doen dan open deuren intrappen. Niet zo verwonderlijk dus dat de zaak zonder conclusie van de A-G is afgedaan.”

 

Lees de gehele noot hier