Noot Geerts bij Rb Midden-Nederland Woonvoorziening/Sena en Buma

03-04-2019 Print this page
B915694

P.F.G.A Geerts, Universiteit Groningen en bureau Brandeis, Noot onder Rb. Midden-Nederland, 19 september 2018 (Woonvoorziening/Sena en Buma); gepubliceerd in IER 2019/3, p. 21-28.

 

"4. Met de uitkomst van het vonnis ben ik het eens (er is sprake van auteursrechtinbreuk zodat de verklaring voor recht van geen inbreuk terecht is afgewezen), met de gevolgde redenering echter niet. Uit het vonnis (r.o. 2.1) kan worden afgeleid dat in een woonzorgvoorziening voor ouderen met geheugenverlies twee gemeenschappelijke woonkamers beschikbaar zijn, waar per ruimte maximaal 10 personen kunnen verblijven. In elk van beide gemeenschappelijke woonkamers staat een televisie en een muziekinstallatie die de bewoners zelf kunnen aanzetten of die op verzoek voor hen wordt aangezet. Van belang daarbij is echter (zo blijkt uit r.o. 4.6) dat Buma voor iedere gemeenschappelijke woonkamer een licentievergoeding in rekening brengt. De kantonrechter heeft daarom antwoord gegeven op de vraag of per afzonderlijke woonkamer sprake is van een openbaarmaking van auteursrechtelijk beschermd werk.

 

[...]

 

6. Hij komt tot de conclusie dat er, met toepassing van de door het Hof geformuleerde voorwaarden, geen sprake is van een mededeling aan het publiek. Tot die conclusie komt hij omdat hij van oordeel is dat (i) het aantal potentiële kijkers/luisteraars niet onbepaald maar juist bepaald is, en (ii) dat het aantal personen dat toegang kan krijgen tot de werken niet groot genoeg is. (3) Met beide oordelen ben ik het niet eens.

 

7. Ik begin met een bespreking van het oordeel dat (i) het aantal potentiële kijkers/luisteraars niet onbepaald maar juist bepaald is. Zoals Quaedvlieg in zijn artikel terecht opmerkt is dit een van de vele jurisprudentiële aanbouwbegrippen die door het Hof is geïntroduceerd. Daarmee wordt volgens het Hof bedoeld dat het erom gaat een werk op elke passende wijze waarneembaar te maken voor ‘personen in het algemeen’, met andere woorden, niet beperkt tot specifieke individuen die tot een private groep behoren. (4) Maar – zoals Quaedvlieg zich terecht afvraagt – wie zijn toch die ‘personen in het algemeen’? Dat lijkt niemand te weten. Ook het Hof zelf niet, want aan zijn jurisprudentie op dit punt is geen touw vast te knopen.

 

[...]

 

10. Dat moeten wij ons goed realiseren. Daarbij komt ook nog eens dat aan het begrip mededeling aan het publiek een ruime betekenis moet worden gegeven. (8) Dat betekent volgens mij dat niet al te snel geoordeeld moet worden dat het aantal potentiële kijkers/luisteraars niet onbepaald, maar juist bepaald is. Doet men dat wel dan bestaat de kans dat afbreuk wordt gedaan aan de belangrijkste doelstelling van de Auteursrechtrichtlijn, te weten een hoog beschermingsniveau voor auteurs bieden. Er is dan ook veel voor te zeggen om het begrip ‘bepaald aantal personen’ in ieder geval beperkt uit te leggen en daaronder in beginsel alleen de familie- en vriendenkring of daaraan gelijk te stellen kring te verstaan (hierna ook aangeduid als privékring). In die gevallen beperkt het waarneembaar maken van een werk zich tot specifieke individuen die tot een private groep behoren, zodat er geen sprake is van een mededeling aan het publiek.

 

[...]

 

18. Mijn uitgangspunt is dus dat de kring van personen al vrij snel groot genoeg is om een publiek in de zin van art 3 ARI te vormen. Nu weet ik natuurlijk ook wel dat een harde grens niet te geven is en er zich altijd twijfelgevallen zullen voordoen. Interessant is hetgeen Quedvlieg over dei twijfelgevallen schrijft. Als het gaat om het begrip publiek in de BC onderscheidt hij drie ‘sferen’: de privésfeer, die vrij is; een ruimere en meer flexibele sfeer van een ‘de minimis’ gebruik, eveneens vrij; en de grens waar kwantitatief een zodanig aantal personen bereikt wordt dat hoe dan ook sprake is van een mededeling aan het publiek. Hij meent dat dit schema (na alle mededeling-aan-het-publiek-arresten van het Hof) nog steeds zeer bruikbaar is. Wat nu zo interessant is, is dat hij de flexibele schil van ‘de minimis’ in contact brengt met de inmiddels vaste notie van het Hof dat bij de vaststelling of sprake is van een mededeling aan het publiek, niet irrelevant is of de gebruiker de handeling verricht met een winstoogmerk. Daar waar scherpe kritiek is geuit op de introductie door het Hof van dit begrip, laat Quaedvlieg (p. 479) zien dat het begrip ook meerwaarde kan hebben:

 

[...]

 

19. Deze toepassing van het begrip winstoogmerk spreekt mij erg aan. Het creëert voor de rechter weer iets meer speelruimte om een op maat gesneden beslissing te geven, die recht doet aan de doelstelling van een hoog beschermingsniveau en dat auteurs meedelen in de vruchten die hun werk oplevert. Het sterkt mij bovendien in mijn standpunt dat in het onderhavige geval het aantal personen dat toegang kan krijgen tot de werken groot genoeg is om een publiek in de zin van art. 3 ARl te vormen. Het sterkt mij bovendien in mijn standpunt dat in het onderhavige geval het aantal personen dat toegang kan krijgen tot de werken groot genoeg is om een publiek in de zin van art. 3 ARl te vormen. Met het doorgeven van de werken heeft de exploitant van de woonzorgvoorziening immers ontegenzeggelijk een winstoogmerk (de exploitant gebruikt het werk met een commercieel of bedrijfsmatig oogmerk). Om met de woorden van het Hof uit het Reha-arrest (r.o. 63) te spreken: daarmee wordt beoogd om tijdens de verzorging en het verblijf in de woonzorgvoorziening verstrooiing te bieden aan de bewoners, die een gunstige invloed heeft op de standing en aantrekkelijkheid van de inrichting, waardoor een concurrentievoordeel wordt verschaft. En zo vervolgt het Hof in r.o. 64: met dat winstoogmerk kan rekening worden gehouden om het bedrag van de vergoeding te bepalen die is verschuldigd uit hoofde van een dergelijke uitzending.

 

20. Niet vergeten moet echter worden dat er ook een keerzijde aan deze medaille zit: in andere twijfelgevallen kan het ontbreken van een winstoogmerk bij de gebruiker van het werk, in het nadeel van de auteursrechthebbende uitpakken. Niet denkbeeldig is een situatie waarin er sprake is van een getalsmatig redelijk grote groep, maar dat het gebruik van het werk toch als ‘de minimis’ moet worden aangemerkt omdat de gebruiker geen winstoogmerk heeft. In een gesloten stelsel van beperkingen zou dat onder omstandigheden mogelijk een heel welkom veiligheidsventiel kunnen opleveren.

 

[...]

 

27. Tot slot. Hoewel er bij het onderhavige vonnis een aantal kanttekeningen te plaatsen is, ben ik het met de uiteindelijke uitkomst (afwijzing van de verklaring van geen inbreuk) eens. Het vonnis laat maar weer eens zien dat het niet meevalt om (in de praktijk) met de ‘uitdijende begrippenbureaucratie’ van het Hof te werken. Daarnaast heeft het vonnis mij weer eens goed aan het denken gezet en mij doen inzien dat het zo verfoeide onbepaald-aantal-personen-begrip in gevallen waarin sprake is van een mededeling in privékring, juist goed van pas kan komen. Voordat wij dat begrip naar de prullenbak verwijzen moeten wij eerst terug naar de tekentafel, opdat wij het kind niet met het badwater weggooien."

 

Lees de hele noot hier