Noot Jesse Hofhuis bij Bacardi / Seva

16-02-2017 Print this page
B914830

Jesse Hofhuis (Hofhuis Alkema Groen), noot bij Bacardi / Seva. Rechtbank Den Haag 1 april 2015; IEPT20150401 (tussenvonnis) en 13 april 2016;  IEPT20160413 (eindvonnis)

 

"De hierna te bespreken vonnissen maken onderdeel uit van een inmiddels lange lijst van relatief recente uitspraken in geschillen tussen Bacardi enerzijds en internationaal opererende parallelhandelaars en de door hen ingeschakelde logistieke dienstverleners anderzijds. Veel van deze zaken zijn enige tijd aangehouden in afwachting van de antwoorden op door Hof Den Haag gestelde prejudiciële vragen in een van die zaken, tegen logistieke dienstverlener TOP Logistics. Na het arrest van het HvJ EU van 16 juli 2015 (in zaak C-379/14, arrest TOP Logistics; IEPT20150716) is een gestage stroom van eindvonnissen en eindarresten op gang gekomen, waaronder het eindvonnis van 13 april 2016 in de hier te bespreken zaak (de zaak Seva). […]

 

Uit de het genoemde feiten blijkt niet waarom Seva bij de verkoop op T1 erop bedacht moest zijn dat deze goederen bestemd waren voor de EU, maar mogelijk heeft dat de maken met de anonimisering van het vonnis – mogelijk dat “B” “C” en “D” op de een of andere manier (kenbaar) aan elkaar gelieerd zijn. Anders is het oordeel naar mijn idee onbegrijpelijk gemotiveerd. Maar ik kom op die motivering zo nog terug.

 

Interessanter is echter of de feitelijke vaststelling door de rechtbank dat Seva “wist of had moeten begrijpen dat [de betreffende partij flessen] bestemd was voor de EU” inderdaad volstaat voor haar daaruit voortvloeiend oordeel dat is voldaan aan het ‘Class-criterium’. Daarvoor is nuttig arrest Class te bestuderen. […]

 

Naar mijn inschatting biedt het ‘Class-criterium’ de merkhouder slechts dan mogelijkheid op te treden tegen aanbod of verkoop van goederen die op T1 staan (of die zich buiten het grondgebied van de EU bevinden), wanneer al op het moment van aanbod of verkoop geen andere mogelijkheid bestaat dan dat de goederen daadwerkelijk in de EU in de handel worden gebracht. Dat is niet slechts een theoretische mogelijkheid. Denk bijvoorbeeld aan de casus die aanleiding gaf tot het arrest Blomqvist (C-98/13; IEPT20140206): het door de douane op T1 tegengehouden namaak-Rolexhorloge, dat op weg was naar de in Denemarken woonachtige consument Blomqvist, was weliswaar nog niet in het vrije verkeer gebracht, maar zou daar, en als gevolg van de verkoop, ‘noodzakelijkerwijs’ terechtkomen.

 

Het feitelijk oordeel van rechtbank in het tussenvonnis, dat Seva “wist of had moeten begrijpen dat [de betreffende partij flessen] bestemd was voor de EU” lijkt daarentegen haar conclusie dat is voldaan aan het ‘Class-criterium’ niet de kunnen dragen. Immers, na levering op T1 konden deze goederen door “C” nog heel goed aan een derde buiten de EU worden verkocht (bijvoorbeeld omdat ook “C” koudwatervrees kreeg bij het in de EU in de handel brengen, of omdat een derde buiten de EU bereid was meer voor de goederen te betalen). De motivering van het vonnis maakt in ieder geval niet duidelijk welke omstandigheden maken welk “weten of moeten begrijpen” van Seva in dit geval maakte dat de goederen ‘noodzakelijkerwijs’ in de EU in de handel zouden komen. […]”

 

Lees de noot hier.