Over een principieel standpunt

21-09-2011 Print this page




B9 10158.

Rechtbank Breda, 21 september 2011, LJN: BT2231, Peeters Landbouwmachines B.V. tegen As Fors MW. (met gelijktijdige dank aan Arvid van Oorschot en Hesther Lakerveld, Freshfields).

Merkenrecht. Belang na doorhaling Benelux merk bij oordeel rechtbank over kwader trouw Benelux merk vanwege lopende procedure bij Europees Hof (in beroep na OHIM). Eiser Peeters, merkhouder van het merk BIGA (landbouwmachines) stelt dat gedaagde het Beneluxmerk BIGAB te kwader trouw heeft gedeponeerd.

Uitgebreide samenvatting rechtspraak.nl: Stelling eiser: oordeel rechtbank, ondanks dat Benelux merk is doorgehaald, dat het Benelux depot te kwader trouw is geweest kan van invloed zijn op het oordeel van het Gerecht van Eerste Aanleg over de uitspraak van de Board of Appeal van het OHIM. Deze stelling is naar het oordeel van de rechtbank te duiden als een principieel standpunt ten aanzien van het Benelux depot. Het is vaste rechtspraak dat een partij onvoldoende belang heeft bij het verkrijgen van een rechterlijke uitspraak - een verklaring voor recht - over een principieel standpunt, indien zo'n uitspraak niet tot enig praktisch resultaat voor die partij kan leiden. Daarvan is geen sprake, gelet op het navolgende, in samenhang bezien:

Het Europees Hof heeft in zijn arrest van 16 juli 2006 (C 214-05 “Rossi”) over de toetsing van een uitspraak van een instantie van het OHIM onder meer het volgende overwogen: “Volgens artikel 63 van verordening nr. 40/94 (rechtbank: thans artikel 65 van verordening 207/2009) inzake het gemeenschapsmerk kan een beslissing van de kamers van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) slechts worden vernietigd of herzien wegens onbevoegdheid, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van het Verdrag, van verordening nr. 40/94 of van een uitvoeringsregeling daarvan, of wegens misbruik van bevoegdheid. Het toezicht dat de gemeenschapsrechter op deze beslissing uitoefent, gaat derhalve niet verder dan het toezicht op de rechtmatigheid ervan, en omvat dus geen nieuw onderzoek van de feiten die zijn beoordeeld door de instanties van het Bureau.”

De Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk, bepaalt over het feitenonderzoek door het OHIM in artikel 76, lid 2 dat het Bureau geen rekening hoeft te houden met feiten en bewijsmiddelen die partijen niet tijdig hebben aangevoerd. -Aan het Hof is de taak toebedeeld toe te zien op de eerbiediging en de juiste toepassing van de regelgeving en de oprichtingsverdragen van de Europese Unie door onder meer de rechtsprekende organen van de lidstaten. Hieronder valt ook de taak te waken voor een juiste en eenduidige toepassing van de Gemeenschapsmerkverordening door de (speciaal aangewezen) rechtsprekende organen van de lidstaten. Uit deze taakomschrijving volgt dat het Hof als hoogste rechter in het stelsel van Gemeenschapsrecht zijn oordeel over de toepassing van Gemeenschapsrecht niet bepaalt op grond van een rechtsoordeel van een nationale rechter, maar dit zelfstandig doet. -Het is ook niet de bedoeling van de Europese wetgever dat een oordeel van een nationale rechter van invloed is op een eenmaal ingezette beroepsprocedure bij het OHIM. Dit volgt uit de considerans bij de Verordening (EG) nr. 207/2009. Het gaat om eenduidige verdragstoepassing, tegenstrijdige uitspraken moeten worden voorkomen. Dat is onder meer tot uitdrukking gebracht in artikel 104 van Verordening (EG) nr. 207/2009.

Uit het vorenstaande volgt dat een oordeel van de rechtbank omtrent de al dan niet aanwezige kwade trouw ten tijde van het depot van het Benelux merk, allereerst niet van invloed zal zijn op de oordeelsvorming door het Gerecht en bovendien in strijd zou komen met het stelsel van rechtsbescherming op het gebied van het Gemeenschapsmerk. De procedure bij het OHIM is eerder gestart dan de onderhavige. De rechtbank zou, ook als eiser wel belang zou hebben bij haar vordering, deze procedure moeten schorsen in afwachting van het oordeel van het Europees Hof. De rechtbank wijst erop dat het BBIE, in overeenstemming met het vorenstaande, de oppositieprocedure betreffende het Benelux depot ook heeft geschorst in afwachting van de uitkomst van de procedure bij het OHIM en thans het Gerecht.

Lees het vonnis hier