Prejudiciële vragen over “pay-for-delay”-overeenkomsten bij octrooien

04-07-2018 Print this page
B915458

Zaak C-307/18. Generics (UK) e.a.. Prejudiciële vragen Competition Appeal Tribunal (Verenigd Koninkrijk).

 

Octrooi. Samenvatting van minbuza.nl: “GlaxoSmithKline (GSK) is houder van een octrooi op een farmaceutisch geneesmiddel. Zij heeft een overeenkomst gesloten met verscheidene ondernemingen die een generieke versie van het geneesmiddel op de markt wilden brengen. Onder deze overeenkomst heeft GSK contanten of met contanten gelijk te stellen voordelen aan deze ondernemingen overgedragen als tegenprestatie voor het staken of uitstellen van hun inspanningen om met GSK te concurreren. De autoriteit voor mededinging en markten (hierna: CMA) heeft in een besluit bepaald dat GSK en de andere betrokken ondernemingen (hierna: appellanten) met hun overeenkomst verschillende wetten die zien op het mededingingsrecht hebben geschonden. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld. Appellanten voeren aan dat twee van de ondernemingen geen concurrenten waren van GSK en dat er daarom geen sprake is van overtreding van het verbod van artikel 101 VWEU. Daarnaast stellen zij dat iets alleen een pay-for-delay zaak is als verwacht wordt dat het octrooi de markttoetreding van een generiek geneesmiddel niet zou kunnen tegenhouden en dat als de initiërende onderneming in dit geval GSK, dan een groot bedrag aan de generieke concurrent overmaakt zodat hij van zijn betwisting afziet en buiten de markt blijft. […]"

 

Een selectie van de prejudiciële vragen:

 

"Potentiële mededinging

 

1. Moeten de houder van een octrooi op een farmaceutisch geneesmiddel en een generieke onderneming die met een generieke versie van het geneesmiddel tot de markt wil toetreden, als potentiële concurrenten worden beschouwd voor de toepassing van artikel 101, lid 1, VWEU, wanneer de partijen een bonafide geschil hebben over de vraag of het octrooi geldig is en/of over de vraag of het generieke product inbreuk maakt op het octrooi?

2. Maakt het voor het antwoord op de eerste vraag verschil of:

a) een gerechtelijke procedure aanhangig is tussen de partijen die bij dit geschil betrokken zijn; en/of

b) de houder van het octrooi een voorlopige maatregel heeft verkregen die de generieke onderneming belet haar generieke product op de markt te brengen tot de uitspraak in die procedure; en/of

c) de octrooihouder de generieke onderneming als een potentiële concurrent beschouwt?

[…]”

 

Lees het volledige bericht en de andere 8 vragen hier.