Prejudiciële vragen over anticiperende maatregelen die blijven bij niet-tijdig starten bodemprocedure

29-05-2025 Print this page
B916790

Deze zaak speelt tussen Villa Ramazzini en M.M. Ristorazione en gaat om een voorlopig verbod op het gebruik van een merk „Mò Pizza, Sapori e Salute" althans "Mò". Ter discussie staat de algemene (Unierechtelijke) regel dat voorlopige maatregelen geen gevolgen meer hebben wanneer er niet tijdig een bodemprocedure wordt gestart. Het is de vraag of de Italiaanse regelgeving waarbij maatregelen met een anticiperend karakter wél hun gevolgen behouden wanneer er niet tijdig of geen bodemprocedure wordt gestart, in strijd is met de Unierechtelijke bepaling. 
 

Zaak C-132/25 M.M. Ristoriazione v Villa Ramazzini


Deze zaak speelt tussen Villa Ramazzini en M.M. Ristorazione en gaat om een voorlopig verbod op het gebruik van een merk „Mò Pizza, Sapori e Salute" althans "Mò". Ter discussie staat de algemene (Unierechtelijke) regel dat voorlopige maatregelen geen gevolgen meer hebben wanneer er niet tijdig een bodemprocedure wordt gestart. Het is de vraag of de Italiaanse regelgeving waarbij maatregelen met een anticiperend karakter wél hun gevolgen behouden wanneer er niet tijdig of geen bodemprocedure wordt gestart, in strijd is met de Unierechtelijke bepaling.


De Italiaanse wet heeft in artikel 132 van de Codice della Proprietà Industriale (c.p.i.) bepalingen opgenomen over voorlopige maatregelen bij inbreuk op intellectuele eigendomsrechten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten conservatoire maatregelen:

Enerzijds "gewone" voorlopige maatregelen vallen onder EU-richtlijn 2004/48 en artikel 9, lid 5, die vereisen dat de eiser binnen een bepaalde termijn (20 werkdagen of 31 kalenderdagen) een bodemprocedure start, anders vervalt de maatregel. Anderzijds "Maatregelen met een anticiperend karakter", deze vallen volgens de Italiaanse regeling niet onder deze verplichting. In artikel 132, lid 4, c.p.i. is bepaald dat deze maatregelen blijven gelden zonder verplichte bodemprocedure, tenzij een partij daartoe vrijwillig overgaat.


De Italiaanse wetgever verdedigt deze afwijkende regeling op basis van het doel van proceseconomie, omdat geschillen op het gebied van industriële eigendom vaak al worden opgelost tijdens de voorlopige fase.


De nationale rechters (Tribunale en Corte di Appello di Roma) menen dat deze anticiperende maatregelen niet onder de definitie van “voorlopige maatregelen” in de zin van de richtlijn en de TRIPs-overeenkomst vallen, omdat ze niet louter gericht zijn op het behoud van de feitelijke situatie, maar soms een definitieve oplossing bieden.


De verwijzende rechter vraagt het Hof van Justitie van de EU om een oordeel, vanwege de mogelijkheid dat de Italiaanse regeling leidt tot ongelijke bescherming van intellectuele eigendomsrechten binnen de EU, wat de interne markt kan fragmenteren.

 

Prejudiciële vraag:

Moet artikel 9, lid 5, van [IE-Handhavingsrichtlijn 2004/48/EG] aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan artikel 132, lid 4, van de codice della proprietà industriale (c.p.i.) - decreto legislativo n. 30 (Italiaans wetboek van industriële eigendom - wetsbesluit nr. 30) van 2005, zoals gewijzigd, op grond waarvan de regel van artikel 132, lid 3, c.p.i. dat een conservatoire maatregel niet langer gevolgen teweegbrengt wanneer de bodemprocedure niet binnen een dwingende termijn is ingeleid, niet van toepassing is op onverwijlde voorlopige voorzieningen die krachtens artikel 700 van de codice di procedura civile (Italiaans wetboek van burgerlijke rechtsvordering) zijn uitgevaardigd en andere conservatoire maatregelen die vooruit kunnen lopen op de gevolgen van de uitspraak in de hoofdzaak, ook al kan in dergelijke gevallen elk van de partijen die bodemprocedure inleiden?

 

Verwijzingsbeschikking en Zaak C-132/25
 

IPKat - CJEU to address compatibility of Italian anticipatory measures with Enforcement Directive