Prejudiciële vragen over of de interpretatie door het HvJEU van artikel 2(a) van de Auteursrechtrichtlijn nationale wetgeving uitsluit

26-01-2018 Print this page
B915268

Zaak C-683/17. Cofemel. Prejudiciële vragen Supremo Tribunal de Justiça, Portugal.

 

Auteursrecht. Uit de samenvatting van minbuza.nl: "Verweerster in cassatie (G-STAR, hierna: verweerster) heeft op 30.08.2013 een vordering ingesteld tot het verkrijgen van een veroordeling tegen verzoekster in cassatie (Cofemel, hierna: verzoekster). Verweerster stelde dat verzoekster inbreuk maakte op zijn auteursrecht door o.a. identieke kledingstukken in handel te brengen en de kenmerkende elementen van de stands van verweerster op handelsbeurzen over te nemen. 

 

[...] 

 

Gelet op het vigerende wettelijk kader, bestaan er twijfels aangaande de verenigbaarheid van de uitleg van de bepaling van artikel 2(1)i van de CDADC met de richtlijnen van de Unie, met name met de artikelen 1 en 2 van richtlijn 2001/29. Het antwoord dat in casu op de opgeworpen vraag moet worden gegeven zou ook kunnen worden beïnvloed door het nuttig effect van richtlijn 98/71 en van richtlijn 2009/24. Anderzijds bestaat er twijfel over de vraag of uit de arresten C-5/08 en C-145/10 een jurisprudentiële lijn kan worden afgeleid die als enige voorwaarde voor de bescherming van zogenoemde werken van toegepaste kunst, industriële tekeningen en modellen en designwerken door het auteursrecht de oorspronkelijkheid ervan stelt, in de zin dat het werk het resultaat is van een intellectuele schepping door de auteur van het werk, zonder enige andere vereiste op te leggen. Gelet op verzoeksters vordering in het onderhavige cassatieberoep – bestaande in het verzoek dat de auteursrechten voor modellen en tekeningen die op bepaalde kledingstukken worden gebruikt worden uitgesloten van de door de lagere rechters aan verzoekster toegekende bescherming – hangt de uitkomst van het onderhavige cassatieberoep af van de beantwoording van de vragen die aan het Hof worden voorgelegd.

 

[...] 

 

Prejudiciële vragen: 

1) Staat de door het Hof van Justitie van de Europese Unie gegeven uitlegging van artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29/EG in de weg aan een bepaling van nationaal recht – in de onderhavige zaak artikel 2, lid 1, onder i), van de Código de Direitos de Autor e Direitos Conexos (CDADC) – die auteursrechtelijke bescherming verleent aan werken van toegepaste kunst, industriële tekeningen en modellen en designwerken die, afgezien van het utilitaire doel dat ze nastreven, vanuit esthetisch oogpunt een eigen en onderscheidend visueel effect opwekken, waarbij de oorspronkelijkheid van het werk het fundamentele criterium is voor de verlening van auteursrechtelijke bescherming? 

2) Staat de door het Hof van Justitie van de Europese Unie gegeven uitlegging van artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29/EG in de weg aan een bepaling van nationaal recht – in de onderhavige zaak artikel 2, lid 1, onder i), van de CDADC – die aan werken van toegepaste kunst, industriële tekeningen en modellen en designwerken auteursrechtelijke bescherming verleent indien zij na een zeer grondige beoordeling van het artistieke karakter ervan en rekening houdend met de heersende ideeën in culturele en institutionele kringen de kwalificatie „artistieke creatie” of „kunstwerk” verdienen?"

 

Lees hier meer.