Prejudiciële vragen over Italiaans totaalverbod op gokreclame

28-05-2025 Print this page
B916789

Deze zaak gaat over de geldigheid van een Italiaans totaalverbod op gokreclame, dat uit volksgezondheidsoverwegingen is ingevoerd. Verzoekende partij betoogt dat het verbod een niet-gemeld technisch voorschrift is voor diensten van de informatiemaatschappij in de zin van richtlijn 2015/1535, en daarmee ongeldig. Daarnaast voert zij aan dat het totaalverbod op gokreclame in strijd is met de vrijheid van vestiging (art. 49 VWEU), het vrij verkeer van diensten (art. 56 VWEU) en fundamentele rechtsbeginselen zoals rechtszekerheid en het gewettigd vertrouwen.

 

Zaak C-194/25 Leovegas Gaming


Leovegas Gaming plc, een in Malta gevestigde vennootschap die internationaal actief is in de sector van het gokken op afstand en sinds 2017 in Italië opereert op basis van een door de ADM verleende concessie, kreeg op 17 oktober 2019 een geldboete van 50.000 euro opgelegd door de Autorità per le Garanzie nelle Comunicazioni (AGCOM). Deze sanctie werd opgelegd wegens het uitzenden van reclame voor bepaalde kansspelen in strijd met het verbod op elke vorm van – zelfs indirecte – reclame voor kansspelen of weddenschappen met geldprijzen, zoals vastgelegd in artikel 9 van d.l. nr. 87/2018. Het beroep van Leovegas tegen deze sanctie werd verworpen door de Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio (TAR Latium), waarop Leovegas hoger beroep instelde bij de Consiglio di Stato.

Leovegas stelt dat haar activiteiten, waarop de reclamefilmpjes in kwestie betrekking hebben, vallen onder het begrip „diensten van de informatiemaatschappij” in de zin van artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn 2015/1535. Volgens haar vormt het reclameverbod een technisch voorschrift waarvoor op grond van artikel 5, lid 1, van deze richtlijn een verplichting tot voorafgaande mededeling aan de Commissie geldt. Omdat de Italiaanse Staat deze verplichting niet is nagekomen, moet volgens Leovegas het betrokken verbod buiten toepassing worden gelaten en het bestreden besluit nietig worden verklaard.

Daarnaast is Leovegas van mening dat het reclameverbod een beperking vormt van zowel de vrijheid van vestiging als het vrij verrichten van diensten binnen de Unie, in strijd met de artikelen 49 en 56 VWEU. Het verbod zou ook onverenigbaar zijn met het evenredigheidsbeginsel (artikel 5, lid 4, VEU), het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4, lid 3, VEU) en het nondiscriminatiebeginsel, omdat geen onderscheid wordt gemaakt tussen illegale en legale marktdeelnemers. Bovendien beroept Leovegas zich op het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gewettigd vertrouwen, omdat zij op basis van haar concessie investeringen heeft gedaan in activiteiten ter bevordering van legaal en verantwoord gokken.


Prejudiciële vraag:

1) Zijn de bepalingen van richtlijn (EU) 2015/15[3]5, en met name de artikelen 1 en 5 daarvan, ook van toepassing wanneer de dienst met de in artikel 1, lid 1, onder b), van richtlijn (EU) 2015/15[3]5 bedoelde kenmerken wordt verricht met behulp van een televisieomroepdienst als omschreven in artikel 1, lid 1, onder e), van richtlijn 2010/13/EU, gelet op het bepaalde in artikel 1, lid 2, van richtlijn (EU) 2015/15[3]5?
 

2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 1, lid 1, onder e), van richtlijn (EU) 2015/1535 aldus worden uitgelegd dat een regel als die welke in het hoofdgeding aan de orde is binnen de werkingssfeer ervan valt, en moet in het bijzonder een reclameverbod zoals dat in het hoofdgeding wordt toegepast, dat is neergelegd in een andere regeling dan die welke op de dienst zelf van toepassing is, worden geacht specifiek betrekking te hebben op de dienst voor zover het gaat om een algemene eis betreffende de uitoefening van dienstenactiviteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), en is daarom op een dergelijke regel de mededelingsplicht van artikel 5 van die richtlijn van toepassing?
 

3) Indien de eerste en de tweede vraag bevestigend worden beantwoord: kan het verzuim om mededeling te doen op grond van artikel 5 van richtlijn (EU) 2015/1535 door een particulier worden ingeroepen in een procedure als die in het hoofdgeding, en indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord en wordt vastgesteld dat er sprake is van een schending, houdt dit dan in dat de nationale rechter verplicht is de bepaling van nationaal recht ongeldig te verklaren, zelfs in een geval als in het hoofdgeding waarin de nationale regeling per definitie betrekking heeft op een aspect van de dienst dat geen extrinsiek karakter heeft noch daarin centraal staat en het niet toepassen ervan gevolgen heeft voor waarden en beginselen die door het Unierecht zelf worden beschermd, met name de bescherming van de consument en de bescherming van de gezondheid?
 

4) Moeten het Unierecht en met name artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 4, VEU, artikel 49 en artikel 56, lid 1, VWEU, en de beginselen van rechtszekerheid, gelijke behandeling, non-discriminatie en bescherming van het gewettigd vertrouwen aldus worden uitgelegd dat deze in de weg staan aan een nationale regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die elke vorm van directe of indirecte reclame voor kansspelen of weddenschappen met geldprijzen en gokken verbiedt, ongeacht de wijze waarop en de middelen waarmee deze worden georganiseerd, met inbegrip van sportieve, culturele of artistieke evenementen, televisie- of radioprogramma’s, dag- en tijdschriften, publicaties in het algemeen, affiches, en informatica-, digitale en telematicakanalen, met inbegrip van sociale media?

 

Verwijzingsbeschikking en Zaak C-194/25