Prejudiciële vragen over verplicht oproepen van alle (nabestaanden van) coauteurs
17-06-2024 Print this pageClaude Chabrol maakte tussen 1967 en 1974 een tiental films, waarvan hij er vijf maakte in samenwerking met Paul Gégauff die de dialogen, het scenario of de bewerking schreef. De exploitatierechten voor deze films zijn overgedragen aan Brinter Company. De eisers stellen in wezen de ontbrekende of slechte exploitatie van de films in het verleden aan de kaak, voeren aan dat bepaalde contracten zijn afgelopen en dat andere zijn beëindigd wegens niet-nakoming of gebrekkige nakoming, vorderen schadevergoeding, inbreuk en schending op morele rechten op de integriteit van het werk. Eisers zouden niet-ontvankelijk zijn omdat niet alle (nabestaanden van) coauteurs zijn opgeroepen in het geding. Dat zou voor belemmering van de handhaving kunnen zorgen.
Zaak C-182/24 Ergenamen Chabrol en Gégauff v SACD e.a.
Op 11 juli 2019 hebben de erfgenamen van Claude Chabrol en Paul Gégauff onder meer ‘Brinter Company Ltd’ gedagvaard wegens inbreuk op het auteursrecht op 14 films die door Claude Chabrol waren geregisseerd, waarvan 5 met Paul Gégauff als coauteur. Zij hebben verschillende vorderingen tot schadevergoeding ingesteld. De verwerende partijen stellen dat de rechtsvorderingen niet-ontvankelijk zijn omdat de verzoekende partij niet alle coauteurs van de films of hun rechthebbenden in de zaak hebben opgeroepen. De regel dat een rechtsvordering alleen kan worden ingesteld tegen alle auteurs van het gezamenlijke werk blijkt uit rechtspraak van de (Franse) hoogste rechter.
Op grond van die rechtspraak is het aan de eiser die zijn intellectuele-eigendomsrechten wil beschermen om alle coauteurs van het gemeenschappelijke auteursrecht op een zelfde werk te dagvaarden. De verzoekende partijen zijn inmiddels al jaren bezig met het proberen te identificeren van de nabestaanden van de coauteurs. De verwijzende rechter vraagt zich af of deze regeling uit de rechtspraak wel verenigbaar is met de Unierechtelijke regels omtrent het auteursrecht en de handhaving van de intellectuele-eigendomsrechten, omdat het de bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten op deze manier kan belemmeren.
Prejudiciële vragen:
1. Kunnen de artikelen 2, 3, 4 en 8 van richtlijn 2001/29/EG van 22 mei 2001, de artikelen 1 tot en met 3 van richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004 en de artikelen 1, 2 en 9 van richtlijn 2006/116/EG van 12 december 2006, waarin het uitsluitende recht wordt gewaarborgd van de auteur en de coauteur van een cinematografisch of audiovisueel werk om de reproductie van hun werken en de mededeling ervan aan het publiek toe te staan of te verbieden, alsmede een beschermingstermijn wordt gewaarborgd van 70 jaar na de dood van de langstlevende van de personen die aan het werk hebben bijgedragen, en de lidstaten tegelijkertijd worden verplicht te voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties en passende rechtsmiddelen tegen inbreuken op het auteursrecht, alsmede in maatregelen, procedures en rechtsmiddelen die niet onnodig ingewikkeld of kostbaar zijn en geen onredelijke termijnen of nodeloze vertragingen inhouden, aldus worden uitgelegd dat een door de rechthebbende ingestelde vordering wegens inbreuk op het gemeenschappelijke auteursrecht op een zelfde werk slechts ontvankelijk is wanneer alle coauteurs in het geding worden geroepen?
2. Moet het recht van een rechthebbende van een auteursrecht op een doeltreffende voorziening in rechte en op toegang tot een gerecht, een onderdeel van het recht op een eerlijk proces, zoals gezamenlijk gewaarborgd door de artikelen 2, 3, 4 en 8 van richtlijn 2001/29/EG van 22 mei 2001, de artikelen 1 tot en met 3 van richtlijn 2004/48/EG van 29 april 2004 en de artikelen 1, 2 en 9 van richtlijn 2006/116/EG van 12 december 2006, richtlijn 2006/115/EG van 12 december 2006 en de artikelen 17 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat als voorwaarde voor de ontvankelijkheid van een rechtsvordering wegens inbreuk op het auteursrecht al dan niet geldt dat alle coauteurs van het werk in het geding worden geroepen?