Prejudiciële vragen: Streamingdiensten vragen of verplicht collectief beheerd vergoedingsrecht in strijd is met contractsvrijheid
24-01-2025 Print this page
Google, Spotify, Meta, Streamz en Sony Music verzoeken om gedeeltelijke vernietiging van een Belgische wet die richtlijn 2019/790 implementeert. Zij voeren aan dat het door de wet opgelegde vergoedingsrecht, dat verplicht collectief wordt beheerd, in strijd is met het principe van contractuele vrijheid, hoge transactiekosten veroorzaakt en contractsluiting voor online muziekdistributie belemmert. De rechter zoekt opheldering (middels 13 vragen!) of dit vergoedingsrecht in strijd is met Europees recht.
Zaak C-663/24 Streamz and Others
Google Ireland, Spotify Belgium, Meta Platforms Ireland Limited, Streamz SRL en Sony Music Entertainment Belgium treden op als verzoekende partijen in deze zaak. De Belgische ministerraad is de verwerende partij. De verzoekende partijen streven naar een gedeeltelijke vernietiging van een nationale wet die richtlijn 2019/790 (betreffende auteursrecht en naburige rechten binnen de digitale eengemaakte markt) implementeert. Zij stellen dat de nationale wet hun juridische en economische positie rechtstreeks en nadelig beïnvloedt door uiteenlopende verplichtingen die aan hen worden opgelegd, bijvoorbeeld rond informatie-uitwisseling. Daarnaast betogen zij dat het door de wet opgelegde vergoedingsrecht, dat verplicht collectief wordt beheerd, indruist tegen het principe van contractuele vrijheid. Deze vergoeding brengt aanzienlijke transactiekosten met zich mee en belemmert het aangaan van contracten voor online muziekdistributie, omdat zowel contractuele als niet-contractuele vergoedingsrechten ten laste van de streamingplatforms komen, aldus de verzoekende partijen. (via: samenvatting minbuza.nl)
De verwijzende rechter zoekt opheldering over de vraag of bepalingen van nationaal recht die een verplicht, onvervreemdbaar en onoverdraagbaar vergoedingsrecht instellen voor perspublicaties (zoals in deze zaak) in strijd zijn met diverse bepalingen van Europees recht. Deze punten worden hieronder nader uitgewerkt in de volgende 13 gestelde vragen:
Prejudiciële vragen:
1. Dient artikel 15 van richtlijn (EU) 2019/790 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 „inzake auteursrechten en naburige rechten in de digitale eengemaakte markt en tot wijziging van richtlijnen 96/9/EG en 2001/29/EG” in die zin te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wetgeving die voorziet in een afgebakende onderhandelingsprocedure, waarop wordt toegezien door een administratieve overheid waarvan de beslissingen vatbaar zijn voor beroep voor een rechtsinstantie, en die kan leiden tot een verplichting om de persuitgevers te vergoeden voor het onlinegebruik van hun perspublicaties, los van het feit dat die publicaties door de persuitgevers zelf online zijn geplaatst?
2. Dient artikel 15 van voormelde richtlijn (EU) 2019/790, in samenhang gelezen met de artikelen 16, 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in die zin te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wetgeving die de aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij een eenzijdige en niet-wederkerige informatieplicht oplegt naar de persuitgevers toe, wat met name aan de persuitgevers te verstrekken vertrouwelijke informatie over de exploitatie van de perspublicaties betreft, en dat zelfs wanneer de persuitgevers zelf de perspublicaties online hebben geplaatst, en zonder rekening te houden met de winst die door de persuitgevers wordt gegenereerd, noch met de mate waarin zij hun investering hebben gerecupereerd door het onlinegebruik van hun perspublicaties op de door de voormelde aanbieder ter beschikking gestelde platformen, zonder te waarborgen dat de informatie vertrouwelijk zal blijven overeenkomstig de door die aanbieder opgelegde voorwaarden?
3. Dient artikel 15 van voormelde richtlijn (EU) 2019/790, in samenhang gelezen met de artikelen 16, 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met artikel 15 van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 „betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt”, in die zin te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wetgeving die voorwaarden oplegt waaronder met elke persuitgever overeenkomsten moeten worden gesloten voor het onlinegebruik van zijn perspublicaties, met inbegrip van de verplichting om een vergoeding te betalen voor het onlinegebruik van de perspublicaties, los van het feit of de persuitgevers zelf de betrokken publicaties online hebben geplaatst, verplichting die voor alle perspublicaties zou gelden zonder een onderscheid te maken naargelang de inhoud al dan niet beschermd is door auteursrechten of naargelang de gebruikers toegang kunnen krijgen tot de integrale publicaties of enkel tot uittreksels ervan, en die zou leiden tot een verplicht nauwlettend toezicht op de content die door de gebruikers op het platform wordt geplaatst?
4. Dient artikel 1, lid 1, onder f), van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 „betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie)” in die zin te worden uitgelegd dat een nationale bepaling waarbij een verplicht, onvervreemdbaar en onoverdraagbaar vergoedingsrecht wordt ingevoerd voor auteurs en uitvoerende kunstenaars indien zij hun recht om de mededeling aan het publiek van hun werken of andere beschermde materialen door een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content toe te staan of te weigeren hebben overgedragen, vergoedingsrecht dat enkel kan worden uitgeoefend via een verplicht collectief beheer van de rechten, een „technisch voorschrift” vormt, waarvan het ontwerp vooraf moet worden meegedeeld aan de Commissie overeenkomstig artikel 5, lid 1, eerste alinea, van richtlijn (EU) 2015/1535? Is in voorkomend geval de uitzondering op de kennisgevingsplicht waarin artikel 7, lid 1, onder a), van dezelfde richtlijn voorziet, van toepassing?
5. Dient artikel 17 van voormelde richtlijn (EU) 2019/790, in samenhang gelezen met artikel 3 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 „betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij”, aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wetgeving waarbij een verplicht, onvervreemdbaar en onoverdraagbaar vergoedingsrecht wordt ingevoerd voor auteurs en uitvoerende kunstenaars indien zij hun recht om de mededeling aan het publiek door een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content toe te staan of te verbieden hebben overgedragen, en waarbij wordt bepaald dat dit vergoedingsrecht enkel kan worden uitgeoefend via een mechanisme van verplicht collectief beheer van de rechten, in het bijzonder wanneer het recht van beschikbaarstelling voor het publiek reeds aan de voormelde aanbieder in licentie is gegeven?
6. Dient artikel 18 van voormelde richtlijn (EU) 2019/790 aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wetgeving waarbij een verplicht, onvervreemdbaar en onoverdraagbaar vergoedingsrecht wordt ingevoerd voor auteurs en uitvoerende kunstenaars indien zij hun recht om de mededeling aan het publiek door een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content toe te staan of te verbieden hebben overgedragen, en waarbij wordt bepaald dat dit vergoedingsrecht enkel kan worden uitgeoefend via een mechanisme van verplicht collectief beheer van de rechten?
7. Dient artikel 56 VWEU aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wetgeving die, zonder overgangsperiode, voorziet in een verplicht, onvervreemdbaar en onoverdraagbaar vergoedingsrecht voor auteurs en uitvoerende kunstenaars indien zij hun recht om de mededeling aan het publiek door een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content toe te staan of te verbieden hebben overgedragen, en waarbij wordt bepaald dat dit vergoedingsrecht enkel kan worden uitgeoefend via een mechanisme van verplicht collectief beheer van de rechten, in het bijzonder wanneer het recht van beschikbaarstelling voor het publiek reeds aan de voormelde aanbieder in licentie is gegeven?
8. Dient artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 20 en 21 van dat Handvest, aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wetgeving die voorziet in een verplicht, onvervreemdbaar en onoverdraagbaar vergoedingsrecht voor auteurs en uitvoerende kunstenaars indien zij hun recht om de mededeling aan het publiek door een aanbieder van een onlinedienst voor het delen van content toe te staan of te verbieden hebben overgedragen, en waarbij wordt bepaald dat dit vergoedingsrecht enkel kan worden uitgeoefend via een mechanisme van verplicht collectief beheer van de rechten?
9. Dient artikel 1, lid 1, onder f), van voormelde richtlijn (EU) 2015/1535 aldus te worden uitgelegd dat een bepaling van nationaal recht waarbij een verplicht, onvervreemdbaar en onoverdraagbaar vergoedingsrecht wordt ingevoerd voor auteurs en uitvoerende kunstenaars van een geluids- of audiovisueel werk, dat enkel kan worden uitgeoefend via een verplicht collectief beheer van de rechten indien zij hun recht om de mededeling aan het publiek van hun werken of andere beschermde materialen door een aanbieder van streamingdiensten toe te staan of te weigeren hebben overgedragen, een „technisch voorschrift” vormt, namelijk een „regel betreffende diensten” in de zin van die bepaling, waarvan het ontwerp vooraf moet worden meegedeeld aan de Europese Commissie krachtens artikel 5, lid 1, eerste alinea, van die richtlijn, en is, in voorkomend geval, de uitzondering op de kennisgevingsplicht waarin artikel 7, lid 1, onder a), van dezelfde richtlijn voorziet, van toepassing?
In het kader van die vraag dient onder „aanbieder van een streamingdienst” te worden verstaan een aanbieder van diensten van de informatiemaatschappij van wie minstens één van de belangrijkste doelstellingen het aanbieden is van een grote hoeveelheid door het auteursrecht of de naburige rechten beschermde geluids- of audiovisuele werken met een winstoogmerk, van wie de gebruikers over een recht op toegang tot de voormelde werken beschikken op een door henzelf gekozen plaats en tijdstip, met dien verstande dat die gebruikers geen permanente reproductie van het geraadpleegde werk kunnen verwerven en dat de aanbieder de redactionele verantwoordelijkheid heeft voor het aanbod en de organisatie van de dienst, waaronder de ordening, rangschikking en promotie van de betrokken werken.
10. Dient artikel 18 van voormelde richtlijn (EU) 2019/790, in samenhang gelezen met artikel 20 van die richtlijn, aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling van nationaal recht waarbij een verplicht, onvervreemdbaar en onoverdraagbaar vergoedingsrecht wordt ingevoerd voor auteurs en uitvoerende kunstenaars van een geluids- of audiovisueel werk dat enkel kan worden uitgeoefend via een verplicht collectief beheer van de rechten indien zij hun recht om de mededeling aan het publiek van hun werken of andere beschermde materialen door een aanbieder van streamingdiensten in de voornoemde betekenis toe te staan of te weigeren hebben overgedragen, in het bijzonder wanneer het recht van beschikbaarstelling voor het publiek reeds aan de voormelde aanbieder in licentie is gegeven?
11. Dient artikel 56 VWEU aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling van nationaal recht waarbij een verplicht, onvervreemdbaar en onoverdraagbaar vergoedingsrecht wordt ingevoerd voor auteurs en uitvoerende kunstenaars van een geluids- of audiovisueel werk dat enkel kan worden uitgeoefend via een verplicht collectief beheer van de rechten indien zij hun recht om de mededeling aan het publiek van hun werken of andere beschermde materialen door een aanbieder van streamingdiensten in de voornoemde betekenis toe te staan of te weigeren hebben overgedragen, in het bijzonder wanneer het recht van beschikbaarstelling voor het publiek reeds aan die aanbieder in licentie is gegeven?
12. Dient artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling van nationaal recht waarbij een verplicht, onvervreemdbaar en onoverdraagbaar vergoedingsrecht wordt ingevoerd voor auteurs en uitvoerende kunstenaars van een geluids- of audiovisueel werk dat enkel kan worden uitgeoefend via een verplicht collectief beheer van de rechten indien zij hun recht om de mededeling aan het publiek van hun werken of andere beschermde materialen door een aanbieder van streamingdiensten in de voornoemde betekenis toe te staan of te weigeren hebben overgedragen, in het bijzonder wanneer het recht van beschikbaarstelling voor het publiek reeds aan die aanbieder in licentie is gegeven?
13. Dienen de artikelen 3 en 5, lid 3, van voormelde richtlijn 2001/29/EG aldus te worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een bepaling van nationaal recht waarbij een verplicht, onvervreemdbaar en onoverdraagbaar vergoedingsrecht wordt ingevoerd voor auteurs en uitvoerende kunstenaars van een geluids- of audiovisueel werk dat enkel kan worden uitgeoefend via een verplicht collectief beheer van de rechten indien zij hun recht om de mededeling aan het publiek van hun werken of andere beschermde materialen door een aanbieder van streamingdiensten in de voornoemde betekenis toe te staan of te weigeren hebben overgedragen, in het bijzonder wanneer het recht van beschikbaarstelling voor het publiek reeds aan die aanbieder in licentie is gegeven?