Prejudiciële vragen over selectievedistributiestelsels voor de verkoop van luxe artikelen

12-07-2016 Print this page
B914545

Zaak C-230/16:  Coty Germany v Parfürmerie Akzente. Prejudiciële vragen. Oberlandesgericht Frankfurt/M - Duitsland

Mededingingsrecht. Uit de samenvatting van minbuza.nl:  "Verweerster Parfürmerie Akzente is één van de grootste aanbieders in DUI van luxe cosmetica die via een systeem van selectieve distributie(-overeenkomsten) in de handel worden gebracht. De overeenkomsten zijn in basis uniform en worden evt aangevuld met specifieke overeenkomsten. Zij is één van de erkende detailhandelaren (‘depositair’) van verzoekster, zowel in fysieke verkooppunten als via internet (de eigen webshop en via amazon). Eén van de eisen die verzoekster stelt is dat het de depositair niet is toegestaan om een andere naam te gebruiken of een derde, niet-erkende, onderneming in te schakelen. Na inwerkingtreding van Vo. 330/2010 heeft verzoekster in maart 2012 de selectievedistributieovereenkomsten herzien. Voorwaarde voor de internetactiviteiten van de depositair is dat deze fungeren als ‘elektronische etalage’ van de erkende winkel en dat het luxekarakter van de producten onaangetast blijft. Samenwerking met derden blijft verboden. Verweerster ondertekent de nieuwe overeenkomsten niet. Verzoekster start een procedure waarin zij eist dat het verweerster verboden wordt de merkartikelen via amazon aan te bieden.

[...]

Verzoekster meent dat verkoop via ‘marktplaatsen’ als amazon of ebay vergelijkbaar is met distributie door niet-erkende handelaren. Zij wijst op haar merkhouderschap dat haar het recht geeft wederverkoop te beperken.

[...]

Verweerster acht de gestelde beperkingen niet noodzakelijk voor behoud van kwaliteit en goed gebruik. Zij stelt dat consumenten op internet geen ‘luxe verkoopomgeving’ verwachten maar gebruik willen maken van de mogelijkheid om makkelijk en goedkoop producten aan te schaffen.

De verwijzende rechter legt het HvJEU de volgende vragen voor:

"1) Kunnen selectievedistributiestelsels voor de verkoop van luxe en prestigieuze artikelen die primair tot doel hebben het “luxe-imago” van de artikelen in stand te houden, worden beschouwd als een mededingingsfactor die verenigbaar is met artikel 101, lid 1, VWEU?
 
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Kan een algemeen verbod voor leden van een selectief distributiestelsel die actief zijn op detailhandelniveau om bij onlineverkoop naar buiten toe kenbaar derde ondernemingen in te schakelen, ongeacht of in het concrete geval de legitieme kwaliteitseisen van de producent worden geschonden, worden beschouwd als mededingingsfactor die verenigbaar is met artikel 101, lid 1, VWEU?

3) Dient artikel 4, onder b), van verordening (EU) nr. 330/2010 aldus te worden uitgelegd dat een verbod voor leden van een selectief distributiestelsel die actief zijn op detailhandelniveau om bij onlineverkoop naar buiten toe kenbaar derde ondernemingen in te schakelen, moet worden beschouwd als beperking naar strekking van de klantenkring van de detailhandelaar?

4) Dient artikel 4, onder c), van verordening (EU) nr. 330/2010 aldus te worden uitgelegd dat een verbod voor leden van een selectief distributiestelsel die actief zijn op detailhandelniveau om bij onlineverkoop naar buiten toe kenbaar derde ondernemingen in te schakelen, moet worden beschouwd als beperking naar strekking van de passieve verkoop aan de eindgebruiker?"

Lees hier meer.