Teelt- en oogstmateriaal

07-07-2011 Print this page

B9 9900. HvJ EU, 7 juli 2011, conclusie A-G in zaak C-140/10, Greenstar-Kanzi Europe NV tegen Hustin en Goossens (Prejudiciële vragen Hof van Cassatie van België).

Kwekersrecht. Kwekersrechtverordening. “In de zaak zal het Hof zich moeten uitspreken over de specifieke problemen die de communautaire beschermingsregeling voor kweekproducten stelt in het meer algemene kader van de intellectuele eigendom, met name wat de verschillende bescherming betreft waarin die verordening voorziet voor enerzijds teeltmateriaal (in casu „Nicoter”appelbomen) en anderzijds oogstmateriaal (in casu „Kanzi”appels).”

Prejudiciële vragen: Moet artikel 94 van verordening (EG) nr. 2100/941 (kwekersrecht), (…) in samenhang gelezen met de artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27 en 104 van voornoemde verordening nr. 2100/94, aldus worden uitgelegd dat de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon een vordering wegens inbreuk kan instellen tegen eenieder die handelingen verricht met betrekking tot materiaal dat aan deze laatste werd verkocht of afgestaan door een licentiehouder wanneer de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de licentiehouder en de houder van het communautair kwekersrecht, ingeval van verkoop van dat materiaal, werden bedongen, niet werden geëerbiedigd?

Zo ja, is het voor de beoordeling van de inbreuk van belang dat diegene die voornoemde handeling verricht op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn van de aldus in de bedoelde licentieovereenkomst opgelegde beperkingen?

Conclusie A-G: 66. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van het Hof van Cassatie te beantwoorden als volgt:

1) Artikel 94 van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994, inzake het communautaire kwekersrecht, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 873/2004 van de Raad van 29 april 2004, gelezen in samenhang met de artikelen 11, lid 1, 13, leden 1 tot en met 3, 16, 27, en 104 van deze verordening, moet aldus worden uitgelegd dat de houder of de tot exploitatie gerechtigde persoon geen vordering wegens inbreuk kan instellen tegen een derde die handelingen heeft verricht met betrekking tot materiaal dat aan deze laatste werd verkocht of afgestaan door een licentiehouder, wanneer laatstgenoemde gerechtigd was het beschermde materiaal ergens in de Europese Unie te verkopen of af te staan en de beperkingen die in de licentieovereenkomst tussen de licentiehouder en de houder van het communautair kwekersrecht voor het geval van verkoop van dat materiaal waren bedongen, niet zijn geëerbiedigd.

2) De tweede prejudiciële vraag hoeft niet te worden beantwoord.

Subsidiair luidt het antwoord op deze vraag, dat het voor de beoordeling van de inbreuk niet van belang is dat de derde die de voornoemde handeling heeft verricht op de hoogte is of geacht wordt op de hoogte te zijn geweest van de in de bedoelde licentieovereenkomst opgelegde beperkingen.

Lees de conclusie hier.