Toch met een balkje

20-03-2012 Print this page

B9 10961. Gerechtshof Amsterdam, 20 maart 2012, LJN: BV9304, Appellant tegen Het Parool B.V. c.s.

Auteursrecht, Portretrecht ( publicatie foto van een verdachte van een misdrijf). Appellant heeft in 2009 een medewerkster van een hulpverleningsinstantie doodgestoken. Voorafgaand aan de behandeling van de strafzaak publiceerde Het Parool onder de kop “[ Naam appellant ] rapper ‘met kort lontje’” een artikel met een foto van  appellant. Appellant maakt bezwar tegen de publicatie van de herkenbare foto.

Het hof vernietigt het bestreden vonnis (Rb Amsterdam, 29 december 2010, IEPT20101229). En verklaart voor recht dat de publicatie van het herkenbare portret van [Appellant ] bij het aan hem gewijde artikel in het Parool van 19 september 2009 en op de website onrechtmatig was. Appellant is geen publieke figuur en “Zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel, hadden het Parool c.s. immers een minder herkenbaar portret van Appellant  kunnen publiceren, bijvoorbeeld door het plaatsen van een balkje over de ogen. Immateriële schadevergoeding: € 1.500,= (vijftienhonderd euro).

3.10 Ofschoon aan Het Parool c.s. kan worden toegegeven dat de foto geen details of his private life bevat, de zeggingskracht van het artikel versterkt en op zichzelf relevant is, is het hof van oordeel dat met de publicatie van de beeltenis van zijn gezicht bij het artikel inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [ Appellant ]. Hierbij moet worden bedacht dat [ Appellant ] blijkens het artikel wordt verdacht van een (zeer ernstig) strafbaar feit. De volgende vraag die beantwoord dient te worden is of deze inbreuk, gelet op de vrijheid van meningsuiting van Het Parool c.s. onrechtmatig is jegens [ Appellant ].

3.11 Het hof is van oordeel dat zulks het geval is. [ Appellant ] hoeft naar het oordeel van het hof de publicatie van het herkenbare portret bij het artikel niet te dulden. Zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel, hadden het Parool c.s. immers een minder herkenbaar portret van [ Appellant ] kunnen publiceren, bijvoorbeeld door het plaatsen van een balkje over de ogen. Het Parool c.s hebben in dit verband aangevoerd dat hierover in andere zaken ook wel is geoordeeld dat deze maatregel extra criminaliserend werkt, maar dat gaat in deze zaak niet op, omdat het artikel in het teken stond van de verdenking van een geweldsmisdrijf en de op handen zijnde behandeling daarvan door de strafrechter. Het hof is van oordeel dat bij de publicatie van portretten van verdachten van strafbare feiten in beginsel terughoudendheid op zijn plaats is.

3.12 De omstandigheid dat [ Appellant ] in 2007 actief heeft meegewerkt aan de documentaire, die in november 2007 en juni 2008 op televisie is uitgezonden en tot eind 2009 op internet viel te bekijken, rechtvaardigt niet het plaatsen van een herkenbaar portret bij het artikel over die documentaire en de aanstaande strafzaak. Door zijn medewerking aan die documentaire (en aan de op YouTube gepubliceerde rapclip) is [ Appellant ] niet een zodanig publiek figuur geworden dat hij daardoor moet dulden dat zijn herkenbare portret werd gepubliceerd bij het artikel in het landelijk dagblad Het Parool en op de website www.hetparool.nl, te minder omdat hij daardoor herkenbaar in verband werd gebracht met een (zeer ernstig) strafbaar feit. Zoals hiervoor is overwogen had een minder herkenbaar portret de aantasting van zijn persoonlijke levenssfeer kunnen beperken, zonder wezenlijk afbreuk te doen aan de zeggingskracht van het artikel. Dat thans nog portretten van [ Appellant ] op internet kunnen worden gevonden (afkomstig uit de documentaire en de rapclip), kan niet tot een ander oordeel leiden. Van belang is immers dat Het Parool c.s. destijds een foto hebben gepubliceerd in de krant, die – anders dan bij het gebruikmaken van internet - in één oogopslag en zonder verdere handelingen waargenomen kon worden. De vrijheid die Het Parool c.s. in beginsel hebben om naar eigen inzicht te bepalen op welke wijze zij een nieuwswaardig feit onder de aandacht van het publiek willen brengen, gaat niet zover dat het hun in de concrete omstandigheden van deze zaak vrijstond een herkenbaar portret van [ Appellant ] bij het artikel te plaatsen.

3.13 Alle omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is het hof dan ook van oordeel dat het recht van [ Appellant ] op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het recht van Het Parool c.s. op vrijheid van meningsuiting. Daarmee is het onrechtmatig handelen van Het Parool c.s. jegens [ Appellant ] gegeven. De grieven II tot en met VII slagen in zoverre. Voor het overige behoeven zij geen bespreking. Er zijn geen stellingen uit de eerste aanleg onbesproken gebleven die tot een ander oordeel moeten leiden. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is.

3.14 [ Appellant ] is door het plaatsen van het herkenbare portret bij het artikel in zijn persoon aangetast. Dat rechtvaardigt een immateriële schadevergoeding. Het hof stelt deze billijkheidshalve vast op € 1.500,=. [ Appellant ] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die een hoger bedrag rechtvaardigen. Het beroep van Het Parool c.s. op eigen schuld van [ Appellant ] strandt, omdat daarvoor geldt wat hiervoor onder 3.12 is overwogen en omdat niet valt in te zien dat de aantasting in de persoon van [ Appellant ] minder was geweest als hij direct tegen de publicatie was opgetreden en niet pas ruim drie maanden later.

Lees het vonnis hier.