TV: de vergoeding voor toegang tot evenementen van groot belang

12-06-2012 Print this page

B9 11323. HvJ EU, 12 juni 2012, conclusie A-G Bot in zaak C-283/11, Sky Österreich GmbH tegen Österreichischer Rundfunk  (prejudiciële vragen Bundeskommunikationssenat, Oostenrijk).

"Volgens advocaat-generaal Bot is de beperking van de door een televisieomroep verschuldigde financiële vergoeding om korte fragmenten te kunnen gebruiken van evenementen van groot belang voor het publiek, zoals voetbalwedstrijden, gerechtvaardigd."

Mediarecht. Prejudiciële vragen over artikel 15 van de Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten, het recht van alle televisieomroepen op toegang, ten behoeve van korte nieuwsverslagen, tot evenementen van groot belang voor het publiek, die op basis van exclusiviteit door een televisieomroeporganisatie worden uitgezonden en over de financiële vergoeding tot de aanvullende kosten van het verlenen van toegang, die de extra kosten die rechtstreeks verband houden met het verschaffen van toegang tot de korte fragmenten volgens art 15 lid 6 van richtlijn niet mag overschrijden.

De prejudiciële vraag i.c. is of  die financiële vergoeding  al dan niet een gerechtvaardigde inbreuk is op de vrijheid van ondernemerschap en het eigendomsrecht van omroeporganisaties die exclusieve uitzendrechten voor dergelijke evenementen hebben.  A-G Bot concludeert dat naar zijn mening van een dergelijke inbreuk geen sprake is:

“Met artikel 15, lid 6, van de richtlijn is de wetgever van de Unie er naar mijn mening in geslaagd een aanvaardbaar compromis te vinden tussen de verlening om niet van een recht op korte fragmenten, en de financiële participatie van de secundaire omroeporganisaties aan de kosten van verkrijging van de exclusieve uitzendrechten. Door te bepalen dat de extra kosten van de verlening van toegang niet ten laste mogen worden gebracht van de televisieomroeporganisaties met exclusieve uitzendrechten, waarborgt deze bepaling dat het recht op korte fragmenten geen financiële last voor deze omroepen is. De omstandigheid dat zij geen winst maken op de levering van korte fragmenten, wordt volgens mij gerechtvaardigd door de noodzaak de vrijheid van informatie en het mediapluralisme te beschermen en aldus het ontstaan van één informatieruimte te bevorderen.

8. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van de Bundeskommunikationssenat als volgt te beantwoorden:  “Bij het onderzoek van de gestelde vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 15, lid 6, van richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn ,audiovisuele mediadiensten’).”

Lees de conclusie hier, perscommuniqué hier.