A-G Van Peursem concludeert tot verwerping cassatieberoep inzake verbouwing kantoorpand aan de Schepenmakersdijk

11-01-2019 Print this page
B915616

(Met Dank aan: Thijs van Aerde, Houthoff en Victor Bouman, Wieringa Advocaten)

 

Conclusie A-G Van Peursem, 11 januari 2019, De Vier Jaargetijden

 

Auteursrecht. Cassatie tegen het arrest van het hof Amsterdam van 31 oktober 2017 (IEPT20171031), waarin het hof oordeelde dat het kantoorpand aan de Schepenmakersdijk mocht worden verbouwd. In zijn conclusie gaat Van Peursem uitvoerig in op de wetsgeschiedenis van artikel 25 Aw ‘sub c” en “sub d”, hetgeen hij als volgt samenvat (onder 2.36):

 

“- De Berner Conventie dwingt niet tot het onderscheid wijzigen "sub c" en aantasten "sub d" en het is in de Nederlandse wetsgeschiedenis ontoereikend en onbevredigend onderbouwd (zie 2.13, 2.14 en 2.16).

- Volstaan had beter kunnen worden met een enkele bepaling met een verzetsrecht tegen elke misvorming, verminking of andere wijziging van het werk, of tegen elke andere aantasting daarvan, alles voor zover dit de maker reputatieschade toebrengt (zie 2.16).

- Nederland heeft uitdrukkelijk gekozen voor een van de Berner Conventie afwijkend onderscheid tussen een verzetsrecht tegen wijzigingen met een redelijkheidsdrempel enerzijds en een verzetsrecht tegen aantastingen gekoppeld aan een reputatieschadevereiste anderzijds (zie 2.13, 2.14 en 2.16).

- Bij enkele aantasting is niet reputatieschade gegeven, dat nadeelsvereiste wordt separaat getoetst (zie 2.27).

- Bij de geobjectiveerde reputatieschadetoets die nagaat of de aantasting nadelig effect zou kunnen hebben op de publieke perceptie van de maker, is ruimte voor rechterlijke weging tussen de belangen van de maker en de stoffelijke eigenaar (zie 2.33).

- Dit betekent niet dat alle omstandigheden van het geval bij de toets aan het nadeel- vereiste moeten worden betrokken (en dat dus sprake zou zijn van een volledige redelijkheidstoets). Het gaat slechts om die omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de publieke perceptie van de maker in relatie tot de verandering in het werk (zie 2.34).

- Maar als aantasting en reputatieschade zijn vastgesteld, dan heeft de maker in beginsel het recht zich hier tegen te verzetten. Voor een nadere belangenafweging waarin alle omstandigheden van het geval bij de beoordeling worden betrokken (dus: buiten het kader van de toets aan het nadeel-vereiste) is "sub d" in beginsel geen plaats (zie 2.35).”

 

Van Peursem concludeert tot verwerping van het cassatieberoep.

 

Lees de conclusie hier.