B9 9826. HvJ EU, 16 mei 2011, zaak C-429/10 P, X Technology Swiss GmbH tegen OHIM
Merkenrecht. Vormmerken. Weigering inschrijving als Gemeenschapsmerk van 'een door een bepaalde positie gekenmerkt merk dat uit de oranje kleur van de punt van een sok bestaat'. In de onderhavige beschikking wijst het Hof het beroep tegen het arrest van het Gerecht (Gerecht EU, 15 juni 2010, B9 8912) af op formele gronden en een onjuiste lezing van het arrest van het Gerecht.
Kort gezegd stelt de aanvrager van het merk dat het Gerecht haar oordeel onterecht heeft gebaseerd op de (strengere) criteria voor driedimensionale merken. Naar oordeel van de aanvrager is het merk echter geen 3D-merk en slechts een onbeduidend onderdeel van de aan te duiden waar. Het Hof oordeelt dat het Gerecht het merk juist niet als een 3D merk heeft beoordeeld, maar de algemene criteria heeft toegepast, met als eindoordeel dat onderscheidend vermogen ontbreekt om dat het aangevraagde merk samenvalt met het uiterlijk van de aangeduide waar. De klacht faalt derhalve. Nu de overige klachten geen rechtsmiddelen betreffen verwerpt het Hof het beroep.
37. In den Randnrn. 26 und 27 des angefochtenen Urteils hat das Gericht dieser Rechtsprechung entnommen, dass der entscheidende Gesichtspunkt, um zu bestimmen, ob ein Zeichen Unterscheidungskraft aufweise oder nicht, nicht die Einstufung des Zeichens als ein Bildzeichen, ein dreidimensionales Zeichen oder ein anderes Zeichen sei, sondern die Frage, ob das Zeichen mit dem Erscheinungsbild der betreffenden Waren selbst verschmelze oder nicht.
38. Anhand dieses Kriteriums hat das Gericht in den Randnrn. 28 und 29 des angefochtenen Urteils festgestellt, dass die Anmeldemarke mit dem Erscheinungsbild der gekennzeichneten Ware verschmelze.
39. Demnach kann die Rechtsmittelführerin nicht geltend machen, das Gericht habe bei seiner Beurteilung der Unterscheidungskraft der Anmeldemarke Anforderungen gestellt, die auf dreidimensionale Marken bezogen seien.
40. Somit ist der erste Teil des einzigen Rechtsmittelgrundes zurückzuweisen.
41. Was den zweiten Teil des einzigen Rechtsmittelgrundes betrifft, mit dem die Rechtsmittelführerin dem Gericht vorwirft, es habe bestimmte Aspekte ihres Vorbringens, aus denen sich die Unterscheidungskraft der fraglichen Marke ergebe, fehlerhaft beurteilt, so ist darauf hinzuweisen, dass das Rechtsmittel, wie aus Art. 256 Abs. 1 AEUV und Art. 58 Abs. 1 der Satzung des Gerichtshofs hervorgeht, auf Rechtsfragen beschränkt ist. Für die Feststellung und Beurteilung der relevanten Tatsachen sowie die Beweiswürdigung ist nämlich allein das Gericht zuständig. Die Würdigung der Tatsachen und der Beweismittel ist somit, außer im Fall ihrer Verfälschung, keine Rechtsfrage, die als solche der Kontrolle des Gerichtshofs im Rahmen eines Rechtsmittels unterläge (…).
42. Es ist jedoch festzustellen, dass die Rechtsmittelführerin zur Stützung dieses zweiten Teils nichts vorgebracht hat, was belegen könnte, dass das Gericht Beweismittel verfälscht hat.
Lees de beschikking hier.
