Volgens Conclusie AG volstaat aannemelijk maken van houderschap IE-rechten

17-11-2022 Print this page
B916451

Auteursrecht. Het aannemelijk maken volstaat, er is geen bewijs van de omstandigheden vereist, met name in een verzoek tot informatie over herkomst en distributiekanalen.

HANDHAVING

In zaak C-628/21 (TB v Castorama Polska en Knor) , feiten via MinBuza, TB, de rechthebbende in het hoofdgeding, is eigenaar van webwinkels met siervoorwerpen. In het kader van haar commerciële activiteit verkoopt zij machinaal door haar vervaardigde reproducties van afbeeldingen, aangeduid als A, B en C. De rechthebbende beroept zich erop dat zij de ontwerper van de door haar gereproduceerde afbeeldingen is en dat deze afbeeldingen werken in de zin van het auteursrecht zijn. Getrouwe kopieën van de afbeeldingen A en B worden zonder goedkeuring van de rechthebbende verkocht in de webwinkel en in de fysieke winkels van betrokkene nr. 1 (de vennootschap Castorama Polska), die deze kopieën aangeleverd krijgt door betrokkene nr. 2 (de vennootschap Knor). Na betrokkene nr. 1 te hebben aangemaand de inbreuken op het auteursrecht te staken heeft de rechthebbende de verwijzende rechter bij verzoekschrift van 15 december 2020 verzocht de betrokkenen te verplichten tot het verstrekken van inlichtingen over het distributiekanaal, de datum waarop de goederen voor het eerst in de fysieke winkels en de webwinkel te koop zijn aangeboden, de hoeveelheid goederen die in de fysieke winkels en de webwinkel zijn verkocht en de prijs die uit de verkoop van de goederen is verkregen.

 

Betrokkene nr. 1 heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en heeft verzocht in voorkomend geval een zo eng mogelijke uitspraak te doen die beperkt blijft tot werken in de zin van het auteursrecht. De betrokkene heeft zich tevens beroepen op de bescherming van bedrijfsgeheimen alsook op het feit dat de rechthebbende niet heeft aangetoond dat zij ten aanzien van de verkochte goederen over vermogensrechten beschikt, aangezien de scheppingen van de geest waarop haar verzoek betrekking heeft, geen originelen zijn. Na kennisneming van het antwoord van betrokkene nr. 1 heeft de rechthebbende geen bewijsaanbiedingen verricht om het bestaan van intellectuele-eigendomsrechten aan te tonen. Betrokkene nr. 1 heeft aangevoerd dat de inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten overeenkomstig artikel 8 van richtlijn 2004/48, moet worden aangetoond en niet louter aannemelijk moet worden gemaakt.

Gestelde vragen: 

1. Moet artikel 8, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG1 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten aldus worden uitgelegd dat het betrekking heeft op een maatregel ter bescherming van intellectuele-eigendomsrechten die slechts kan worden genomen wanneer in de betreffende procedure of in een andere procedure wordt vastgesteld dat de rechthebbende houder van een intellectuele-eigendomsrecht is?

–    indien de vraag onder 1) ontkennend wordt beantwoord:

2. Moet artikel 8, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten aldus worden uitgelegd dat het volstaat om aannemelijk te maken dat de betreffende maatregel ziet op een bestaand intellectuele-eigendomsrecht en geen bewijs van de omstandigheden daarvan moet worden geleverd, met name wanneer het verzoek om informatie over de herkomst en de distributiekanalen van de goederen of diensten voorafgaat aan het onderzoek van schadevorderingen wegens een inbreuk op intellectuele-eigendomsrechten?

 

Conclusie AG:

Artikel 8, lid 1, van [handhavingsrichtlijn] moet aldus worden uitgelegd dat: de eiser, tijdens een gerechtelijke procedure wegens inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht, door voldoende bewijsmateriaal over te leggen aannemelijk dient te maken dat hij de houder van het betrokken intellectuele-eigendomsrecht is, zonder dat van hem wordt verlangd dat hij dat aantoont, met name wanneer het verzoek om informatie voorafgaat aan het indienen van schadevorderingen wegens inbreuk op het intellectuele-eigendomsrecht. Tevens dient de nationale rechter de gegrondheid van dat verzoek te beoordelen en naar behoren rekening te houden met alle objectieve omstandigheden van de zaak, daaronder begrepen het gedrag van de partijen, in het bijzonder om na te gaan of de eiser geen misbruik van het verzoek heeft gemaakt.

 

Zaak C-628/21
ECLI:EU:C:2022:905