Vooruitlopend op een mogelijk betreden van de Nederlandse markt

15-06-2012 Print this page

B9 11336. Rechtbank ’s-Gravehage, 13 juni 2012, HA ZA 11-2396, Ranbaxy (U.K.) ltd. Tegen Astra Zeneca AB.

Octrooirecht. VRO-procedure. Eiseres Ranbaxy vordert een verklaring voor recht dat bepaalde geneesmiddelen van Ranbaxy (maagsapresistente tabletten) niet vallen onder de beschermingsomvang van het Nederlandse deel van Astra Zeneca’s EP 461 en/of EP 957 en dat Astra Zeneca onrechtmatig handelt indien zij in de toekomst jegens Ranbaxy op grond van enig ander octrooirecht dan EP 461 en/of EP 957 in Nederland in rechte optreedt m.b.t. de genoemde geneesmiddelen. De gevorderde verklaringen zien op een product dat door Ranbaxy mogelijk in de toekomst onder een door haar gehouden marktvergunning in Nederland op de markt kan brengen. Het zou gaan om dezelfde esomeprazol houdende tabletten als die zij in het Verenigd Koninkrijk reeds op de markt brengt. Ranbaxy verwijst bij haar stellingen naar  een eerder oordeel van de Engelse rechter.

De rechtbank oordeelt dat de gevorderde verklaringen voor recht niet toewijsbaar zijn. Ranbaxy heeft haar stelling, te weten dat de esomeprazol houdende tabletten waarvoor zij een marktvergunning heeft verkregen, géén magnesiumzout van esomeprazol met een zuiverheid van ≥ 99,8% e.e. bevatten, maar het magnesiumzout van esomeprazol met een optische zuiverheid van slechts 98,0 % - 99.2 % e.e., kort gezegd, onvoldoende onderbouwd. Daarnaast ‘kan niet worden aanvaard’ dat een zorgvuldigheidsnorm zou bestaan op grond waarvan een octrooihouder desgevraagd moet mededelen welke octrooien hij mogelijk tegen een bepaald product in stelling zou kunnen en willen brengen, bij gebreke waarvan hij tegen dat product geen octrooi meer zou kunnen inroepen. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eenieder die een bepaald product op de markt wenst te brengen zelf te verifiëren of dat product inbreuk maakt op de octrooirechten van een derde.

De suggestie van Ranbaxy dat de rechtbank het oordeel van de Engelse rechter, die mede op basis van de (in die procedure niet grotendeels onleesbaar gemaakte) verklaring van dr. Collicot zou hebben beslist, zou moeten of kunnen volgen, wordt van de hand gewezen. De rechtbank dient zich een zelfstandig oordeel over het geschil te vormen, op basis van de standpunten en stukken zoals die in de Nederlandse procedure voor alle partijen kenbaar naar voren zijn gebracht en waarop zij over en weer hebben kunnen reageren. Daarmee is niet te verenigen – en het zou in strijd komen met de eisen van een goede procesorde – dat de rechtbank het oordeel zou volgen van een buitenlandse rechter die tot zijn oordeel is gekomen op basis van argumenten en stukken die geen deel uitmaken van onderhavige Nederlandse procedure en waarop partijen niet hebben kunnen reageren. Dat Astra Zeneca bij die Engelse procedure partij was maakt dat niet anders. Dat geldt temeer nu Astra Zeneca onweersproken heeft gesteld dat dezelfde vertrouwelijkheidsbeperkingen die het Ranbaxy onmogelijk maken de schone versie van de verklaring van dr. Collicot in het onderhavige geding te brengen, het verhinderen dat de Nederlandse advocaten van Astra Zeneca daarvan kennisnemen. (4.5)

Lees het vonnis hier. Zie ook: B9 9893, Rb Den Haag, 6 juli 2011 (Sandoz B/AstraZeneca).