Wat 'n coïncidentiën!

27-07-2011 Print this page

B9 9978. 'Rechtzaken. Het Auteursrecht der Predikbeurtenlijst.' In de jaarlijkse vakantieserie ‘Oud Nieuws Is Ook Nieuws’: Rotterdamsch Nieuwsblad, 22 december 1894 e.v:

Binnen een jaar van eerste instantie naar Hoge Raad: de zaak De Wachter/Rotterdamse Kerkbode. Over het gesteld overnemen van predikbeurten. Enkele fraaie citaten, mede om aan te geven dat er niet zo heel veel veranderd is in de dagelijkse procespraktijk, met daaronder de gehele krantenberichten.

“- Blijft ge ontkennen, in het bijvoegsel van De Wachter van 10 Mrt. de predikbeurtenlijst uit de Kerkbode te hebben overgenomen?
- Ja. Ik heb die van mijzelven en breng haar over naar den drukker als copie.
- Zijt ge bereid te zeggen, hoe u die krijgt ?
- Neen. Dat moet een geheim blijven voor mijn concurrenten. Ik heb zelf moeite moeten doen, om de lijst te weten te komen.
Raadsheer-rapporteur mr. Karsten : Ge hebt een brief van mr. Knottenbelt gekregen. Was toen uw predikbeurtenlijst als altijd ?
- Er is geen verandering in gekomen.
- Kreegt u de Kerkbode?
- Ik heb nooit iets van dat blad gezien.

(…) Doch het bijvoegsel wordt juist in Rotterdam gedrukt, waar de Kerkbode het eerst kan worden geraadpleegd. En niet Vrijdags, maar Zaterdags. Wat 'n coïncidentiën! Zeker zal het Hof op deze bijzonderheid acht slaan.

(…) Als iemand door opteekening onder een uitvoering of een voorlezing van een werk iets verkrijgt, zou ik zoo iets noemen inbreuk op het auteursrecht. Als het in Den Haag gewaaid heeft en de N. R. C. en het R. Nbl. verschijnen met het bericht daarvan, is daar geen quaestie van auteursrecht. Zulke dingen weten we allemaal. In de dagvaarding sta hoe de inbreuk is gepleegd. Ik vond de dagvaarding niet volkomen duidelijk en het deed mij genoegen dat het O. M. bij de Rott. Rechtbank dat ook inzag.

(…) De Hooge Raad zegt, dat men van een waschlijst zelfs auteursrecht kan hebben. Maar daarmee is niet uitgemaakt, dat er is een auteur. En mocht er van het lijstje een auteur zijn dan is het ministerie van predikanten niet de auteur. Er zijn nog een aantal andere predikanten, die door middel van opgaaf met briefjes en kosters de beurten doen weten. Het ministerie was net zoo veel auteur als ik auteur ben. Aan hen werd op verzoek door andere predikanten met hun opgaven een beleefdheid bewezen. 

(…) Mr. Th. A. Fruin. te Rotterdam, voor de civiele partij optredend, wijst er op, dat in '91 in Amsterdam een analoog feit zich heeft voorgedaan. Het gold toen het nadrukken van liedjes van Chrétienni en Solser. Een persoon had een lied hooren zingen en het meegedeeld aan een derde, die het in den handel bracht. (…) Hier was ook het systeem van een tusschenpersoon.

(…) Na repliek van den proc-generaal betoogt de verdediger, dat hier niet in den technischen zin van het woord een auteur is, een auteur van iets dat men niet weten kan, of er moet iemand zijn, uit wiens brein het geesteskind gesproten is. Alle Haagsche kranten zouden anders vervolgd moeten worden, waar het betreft de overname der bulletins van den Hoogen Raad. De kranten weten 't, dus de kranten zouden geen bulletins meer mogen geven van den Hoogen Raad. Ik, zegt pl., zie geen verschil, dat ik pleit of een dominee preekt.


Rechtzaken


Rotterdamsch Nieuwsblad, 22 december 1894: Behalve de zaak contra den directeur der Naamlooze Vennootschap „Rotterdamsch Nieuwsblad" te Rotterdam, beklaagd van nadruk uit De Rotterdamse Kerkbode, diende gisteren nog in hooger beroep voor het gerechtshof te 's-Gravenhage de zaak tegen P. J. F. v. d. Graaf, 36 jaar, uitgever van De  Wachter te 's-Hage, den 20 Juli door de Rotterdamsche rechtbank vrijgesproken van de aanklacht, als zou hij opzettelijk hebben inbreuk gemaakt op het auteursrecht van de heeren D. v. Sijn & Zn., uitgevers van de Rott.. Kerkbode. Hij had zich „mutatis mutandis" op dezelfde aanklacht te verantwoorden als de heer Sijthoff, directeur van het R. Nieuwsblad.

Nadat door den raadsheer-rapporteur mr. W. J. Karsten rapport was uitgebracht over de behandeling der zaak voor de Rott. rechtbank, vroeg de president, mr. H. W. De Graaf:

— Blijft ge ontkennen, in het bijvoegsel van De Wachter van 10 Mrt. de predikbeurtenlijst uit de Kerkbode te hebben overgenomen?
— Ja. Ik heb die van mijzelven en breng haar over naar den drukker als copie.
— Zijt ge bereid te zeggen, hoe u die krijgt ?
— Neen. Dat moet een geheim blijven voor mijn concurrenten. Ik heb zelf moeite moeten doen, om de lijst te weten te komen.

Raadsheer-rapporteur mr. Karsten : Ge hebt een brief van mr. Knottenbelt gekregen. Was toen uw predikbeurtenlijst als altijd ?
— Er is geen verandering in gekomen.
— Kreegt u de Kerkbode?
— Ik heb nooit iets van dat blad gezien.

De procureur-generaal mr. R. Th. Bijleveld refereert zich in hoofdzaak aan zijn beschouwingen in de vorige zaak, tegen den directeur van het R Nbl.. Het feit is op dezelfde wijs gepleegd. Alleen is er een bijzonderheid. Het blad, waarin het geïncrimineerde stuk voorkomt is een bijvoegsel. Het blad zelf wordt in Den Haag gedrukt en Vrijdags naar Rotterdam gezonden. Doch het bijvoegsel wordt juist in Rotterdam gedrukt, waar de Kerkbode het eerst kan worden geraadpleegd. En niet Vrijdags, maar Zaterdags. Wat 'n coïncidentiën! Zeker zal het Hof op deze bijzonderheid acht slaan. Spr. concludeert tot schuldigverklaring van geïntimeerde aan het hem ten laste gelegde en zijn veroordeeling tot f 500 boete, subs. 3 maanden hechtenis.

De verdediger, mr. Verschoor te 's Hage, zal vele argumenten van den raadsman in de zaak tegen het Rotterdams Nieuwsblad, mr. S. J. L. v. Aalten, waarmede hij zich vereenigt, onbesproken laten. Eén opmerking over het slot van wat door den Proc.-Gen. is gezegd. Het komt pl. voor, dat een opmerking van dezen ambtenaar van het O. M. van weinig gewicht is, nl. deze dat een Haagsch blad in Rotterdam is gedrukt. Doch, zegt pl., dat is een bijvoegsel, waaraan men in Den Haag niets heeft. Dat dit in Rotterdam is gedrukt, is iets heel gewoons. Het zou zelfs heel gek geweest zijn, als het in Den Haag gedrukt werd. Is het standpunt der Rott. rechtbank juist of niet? Tusschen het O. M. en mijn geachten confrère uit de vorige zaak, zegt pl., ben ik de middenman. Het debat gevoerd door het O. M. over de vraag of er moet bewezen worden, dat overgenomen is, of dat gedrukt is dat, waarop een ander het auteursrecht heeft, dat debat is oiseus geweest, als niet ter zake dienend.

Als iemand door opteekening onder een uitvoering of een voorlezing van een werk iets verkrijgt, zou ik zoo iets noemen inbreuk op het auteursrecht. Als het in Den Haag gewaaid heeft en de N. R. C. en het R. Nbl. verschijnen met het bericht daarvan, is daar geen quaestie van auteursrecht. Zulke dingen weten we allemaal. In de dagvaarding sta hoe de inbreuk is gepleegd. Ik vond de dagvaarding niet volkomen duidelijk en het deed mij genoegen dat het O. M. bij de Rott. Rechtbank dat ook inzag. De rechtbank heeft alleen te maken met het feit, of de inbreuk op het auteursrecht bewezen is, zóóals bij deze dagvaarding is ten laste gelegd. Dat achtte de rechtbank niet bewezen. M. i. op juiste gronden. Verder doet zich de vraag voor als bewezen is, dat het lijstje is overgenomen, kan dan toch sprake zijn van inbreuk op het auteursrecht? Immers de wet maakt duidelijk onderscheid tusschen het auteursrecht van den auteur en dat auteursrecht, dat men heeft afgeleid.

In de dagvaarding is omschreven, dat de firma Van Sijn had het auteursrecht van het ministerie van predikanten. Het zou dus vaststaan, dat het ministerie was de auteur van het lijstje. Men verwarre echter niet den auteur en het auteursrecht.

De Hooge Raad zegt, dat men van een waschlijst zelfs auteursrecht kan hebben. Maar daarmee is niet uitgemaakt, dat er is een auteur. En mocht er van het lijstje een auteur zijn dan is het ministerie van predikanten niet de auteur. Er zijn nog een aantal andere predikanten, die door middel van opgaaf met briefjes en kosters de beurten doen weten. Het ministerie was net zoo veel auteur als ik auteur ben. Aan hen werd op verzoek door andere predikanten met hun opgaven een beleefdheid bewezen. Spr. wijst er verder op, dat ds. Dyserinck hem toen de zaak in Rotterdam behandeld werd zei:  „het kan me niet schelen; ik maak er geen geheim van, als iemand me vraagt, wie er preekt zeg ik het. Dat is in 't algemeen belang." Het ministerie van predikanten is dus slechts een klein deel en nooit is het de auteur van het lijstje, dat door kosters en losse briefjes tot stand komt. Zit hier verder wel de rechte persoon ? Het is mogelijk. De dagvaarding zelve wijst er op, dat hier de uitgever vervolgd wordt. De wet behelst bepalingen voor uitgevers, hen stellende in betere positie dan anderen. De wet wil, dat de uitgever gedekt zij, als hij doet wat des uitgevers is, als hij laat drukken wat hij voor zijn doel ontvangt. Er is niet gebleken dat geïntimeerde niet heeft gedaan was des uitgevers is. Misdrijf door middel der drukpers — zoo vervolgt pl. verder — is geen drukpers delict. Een misdrijf door middel der drukpers is „après tout" dat waarbij de drukpers „qua talis" heeft gediend, dus om te drukken. Het systeem der Rotterdamsche rechtbank acht pl. juist. We hebben hier te doen met de inbreuk, die in de dagvaarding staat. Het komt pl. voor, dat het O. M. niet ontvankelijk zal moeten worden verklaard tegen dezen geïntimeerde.

Mr. Th. A. Fruin. te Rotterdam, voor de civiele partij optredend, wijst er op, dat in '91 in Amsterdam een analoog feit zich heeft voorgedaan.

Het gold toen het nadrukken van liedjes van Chrétienni en Solser. Een persoon had een lied hooren zingen en het meegedeeld aan een derde, die het in den handel bracht. Veroordeeling volgde door de rechtbank en het hof te Amsterdam. De uitspraak is te vinden in de nos. 49/53 v/h. Paleis van Justitie. Hier was ook het systeem van een tusschenpersoon. Verder doet spr. uitkomen dat er een artikel is voor de predikanten der Ned. Herv. Gem., dat uitdrukkelijk zegt, dat zij hun godsdienstoefeningen moeten regelen. De civiele vordering van f 150 (het maximum) acht spr. alleszins gemotiveerd, al moge deschade aan de firma v. Sijn toegebracht, hier veel minder zijn dan door het Rotterd. Nieuwsblad is toegebracht. Door zijn ontzettende oplaag heeft het Nieuwsblad een schade van duizenden aan de firma v. Sijn berokkend.

Na repliek van den proc-generaal betoogt de verdediger, dat hier niet in den technischen zin van het woord een auteur is, een auteur van iets dat men niet weten kan, of er moet iemand zijn, uit wiens brein het geesteskind gesproten is.

Alle Haagsche kranten zouden anders vervolgd moeten worden, waar het betreft de overname der bulletins van den Hoogen Raad. De kranten weten 't, dus de kranten zouden geen bulletins meer mogen geven van den Hoogen Raad. Ik, zegt pl., zie geen verschil, dat ik pleit of een dominee preekt. Omdat iets ergens in gestaan heeft, kan dit nog geen reden zijn het niet elders te plaatsen. Arresten van den Hoogen Raad worden in het Weekblad v. h. Recht gepubliceerd, maar andere juridieke bladen publiceeren ze ook. En door te publiceeren hoe 't weer is, welk ongeluk er in de Veenestraat heeft plaats gehad of welke dominee er preekt kan men geen inbreuk op het auteursrecht maken.

Geintimeerde: Ik heb alleen deze aanmerking, dat het Bijvoegsel van mijn blad in Rotterdam gedrukt wordt, omdat ik van Donderdag tot Zaterdag geen mogelijkheid zie het zelf te drukken. Anderss deed ik 't, zooals ik een paar jaar geleden ook deed. Uitspraak 3 Januari.

Rotterdamsch nieuwsblad, 4 januari 1895: Uitspraak doende in de zaak van den directeur der naamlooze vennootschap „Rotterdamse Nieuwsblad" te Rotterdam, door de rechtbank aldaar vrijgesproken van het opzettelijk inbreuk maken op het aan de firma D. Van Sijn en Zn. toekomende auteursrecht voor de uitgave van het predikbeurtenlijstje, nam het gerechtshof te 's-Hage heden als bewezen aan, dat aan genoemde firma het bedoelde auteursrecht toekomt en zij zich dat recht heeft voorbehouden. (…)  dat uit het in eerstgenoemd blad voorkomen van eene fout in de lijst, zooals die in de Kerkbode opzettelijk was gemaakt, blijkt dat de lijst in het Nieuwsblad  is overgenomen uit de Kerkbode; en eindelijk dat uit het feit dat met de overneming is voortgegaan, ook nadat verzocht was dit niet meer te doen, het bewijs volgt van het opzet tot het plegen van het delict. (…)  Op in hoofdzaak gelijke gronden werd voorts eene volkome gelijke beslissing genomen in de zaak van de uitgever van De Wachter te ’s Gravenhage.

Rotterdamsch Nieuwsblad, 30 april 1895: Deels wegens berusting op onjuiste feitelijke voorstellingen en overigens wegens ongegrondheid der voorgestelde cassatiemiddelen, verwierp heden de Hooge Raad de beroepen van den directeur der Naamlooze Vennootschap Rotterdamsch Nieuwsblad te Rotterdam en den uitgever van Dee Wachter te 's Gravenhage, die tot f 100 boete en tot betaling van f 50 aan de firma D. Van Sijn en Zn. te Rotterdam, waren veroordeeld wegens het opzettelijk inbreuk maken op het aan laatstgenoemde firma toekomende auteursrecht voor de uitgave van het predikbeurten.


Lees alle kranten hier.