Welke regels zijn van toepassing?

11-03-2012 Print this page

B9 10922. P.G.F.A. Geerts, Universiteit Groningen: Noot onder Vzr. Rb. Zutphen 13 oktober 2011, B9 10277 (Transavia/Euclaim). Eerder gepubliceerd in IER 2012/12, p. 90-96.

Welke regels zijn van toepassing op misleidende mededelingen en wie kunnen bij overtreding van die regels daarop een beroep doen?

Met de uitkomst van deze procedure kan ik goed leven, met de gevolgde weg niet. Inmiddels is het drie jaar geleden dat de OHP-regels op 15 oktober 2008 in werking zijn getreden (afdeling 6.3.3A), maar het blijkt nog steeds lastig te zijn de consequenties van de invoering van die regels te overzien. De onderhavige procedure bewijst dat weer eens.

Eiser – zo leid ik uit het vonnis af – heeft zijn vorderingen tegen de misleidende mededelingen van Euclaim gebaseerd op art. 6:194 en 6:162 BW. Dat is merkwaardig. De handelingen die Euclaim verricht kunnen immers worden aangemerkt als een handelspraktijk in de zin van art. 6:193a onder d BW. Euclaim is een handelaar en haar uitingen zijn gericht op luchtvaartpassagiers en dat zullen vooral consumenten zijn in de zin van art. 6:193a onder a BW. Het gaat met andere woorden om een interactie tussen een handelaar (Euclaim) en consumenten; om een B2C-verhouding (zie hierna nr. 10 waar aandacht zal worden besteed aan de B2B-verhouding). Of dergelijke B2C-handelingen misleidend zijn, moet sinds 15 oktober 2008 beoordeeld worden aan de hand van art. 6:193a-j BW. Het had dus voor de hand gelegen dat Transavia haar vorderingen primair op deze OHP-regels had gebaseerd.

Maar – zo kan men zich afvragen – kan Transavia zich wel rechtstreeks beroepen op (overtreding van) die OHP-regels? Met andere woorden: wiens belangen beschermen de OHP-regels? Er zijn schrijvers die menen dat alleen consumenten (die slachtoffer zijn geworden van een oneerlijke handelspraktijk) een rechtstreeks beroep op (overtreding van) de OHP-regels kunnen doen. Zij wijzen erop dat de Nederlandse wetgever bij de implementatie van art. 6:193a-j BW heeft nagelaten om uitdrukkelijk te erkennen dat het overtreden van het verbod op oneerlijke handelspraktijken, (tevens) als een onrechtmatigheid jegens anderen (met name concurrenten) heeft te gelden. Op het gevaar af een stokpaardje te berijden herhaal ik hier nog maar eens dat die uitdrukkelijke erkenning wellicht wenselijk zou zijn geweest, maar niet noodzakelijk. 

Lees de gehele noot hier.