Witwassen & merkvervalste UGGs

08-06-2012 Print this page

B9 11315. Rechtbank Utrecht , 5 juni 2012, LJN: BW7852 (Strafzaak merkvervalsing en witwassen).

“Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij is begonnen met de handel in merkvervalste kleding en schoenen om in het levensonderhoud van zijn gezin te kunnen voorzien. “

Strafrecht. Merkenrecht. Veroordeling voor handel in merkvervalste schoenen (UGGs)  en kleding en het medeplegen van witwassen. Het verweer m.b.t. de rechtmatigheid van het beslag wordt verworpen.  “Dat op enig moment, gelegen na de inbeslagname, sprake is van een andere verdenking (inbreuk) dan op het moment waarop de inbeslagname zich voltrok, (heling) doet hieraan niets af.”  Met betrekking tot de strafmaat voer de raadsvrouw  aan dat verdachte “geen vervalser is, maar een handelaar” en dat daar bij de strafmaat rekening dient te worden gehouden. De rechtbank verwerpt ook dat verweer en acht een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden noodzakelijk. In de gerelateerde LJN:BW7866 wordt de vrouw van verdachte veroordeeld tot een gedeeltelijk voorwaardelijke werkstraf van 100 uur.

Op 1 februari 2012 heeft er een pseudokoop plaatsgevonden. Medewerkers van de politie Utrecht hebben contact opgenomen met de persoon die de laarzen via de website Marktplaats te koop heeft aangeboden. (…)   Een controleur van SNB-React heeft vastgesteld dat het bij 36 paar van de in beslag genomen laarzen gaat om vervalsingen van het beschermde merk UGG. Ook de 96 merkplaatjes waren valselijk voorzien van het merk UGG.

In een loods heeft de politie eveneens  244 paar schoenen, 332 T-shirts, 573 joggingpakken en 18 joggingjasjes, alle voorzien van het merk Adidas, 64 stuks ondergoed voorzien van het merk Björn Borg, 115 paar schoenen voorzien van het merk Botticelli, 16 paar slippers voorzien van het merk D&G, 22 paar slippers voorzien van het merk Gucci, 22 paar schoenen voorzien van het merk Nike, 7 paar schoenen voorzien van het merk Louis Vuitton en 48 paar laarzen voorzien van het merk UGG in beslag genomen.

Naar het oordeel van de raadsvrouw is de inbeslagname van de goederen in de loods onrechtmatig. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de grond voor inbeslagname was gelegen in een verdenking van heling. Korte tijd na de inbeslagname is duidelijk geworden dat het ging om het in voorraad hebben van merkvervalste goederen, zodat naar het oordeel van de raadsvrouw geen sprake kan zijn van een inbeslagname die is bedoeld om redelijkerwijs te kunnen bijdragen aan het aan de dag brengen van de waarheid ter zake van het strafbare feit waarvan de verdenking bestaat.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de inbeslagneming van de goederen op het moment waarop deze zich voltrok op rechtmatige wijze is geschied. Dat op enig moment, gelegen na de inbeslagname, sprake is van een andere verdenking dan op het moment waarop de inbeslagname zich voltrok, doet hieraan niets af. De goederen in de loods zijn in beslag genomen met het oog op waarheidsvinding. Aan de vereisten als bedoeld in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering was op het moment van inbeslagname voldaan.

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen vervalser is, maar een handelaar. Het is van belang dat verdachte in de toekomst zijn draai zal weten te vinden in het legale handelscircuit. De eis van de officier van justitie levert daaraan geen constructieve bijdrage en zou verdachte alleen maar verder in de problemen brengen.

Het oordeel van de rechtbank:  Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) de handel in valse merkkleding en het medeplegen van witwassen.  Niet alleen wordt met de handel in valse merkkleding de rechthebbenden van de intellectuele eigendomsrechten, schade toegebracht, maar tevens wordt bonafide bedrijven die wel aan hun verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan. Verdachte heeft bij zijn handelen slechts oog gehad voor eigen geldelijk gewin. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.

(…) Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten vier maanden, voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering, zoals voorgesteld in het rapport van 16 mei 2012, mogelijk.  Naar het oordeel van de rechtbank vormt dit een voldoende passende strafrechtelijke reactie op de bewezenverklaarde feiten.

Lees het vonnis hier. Gerelateerde zaak LJN:BW7866 hier.